De neoliberale onderneming en de opmars van de financiële markten | |||
Geschreven door | op maandag, 01 januari 2007
Tijdens de jaren 80 en 90 konden we vaststellen dat het werk op heel nieuwe manieren georganiseerd werd. Deze nieuwe vormen van arbeidsorganisatie hingen samen met de liberalisering van de financiële markten en leidden uiteindelijk ook tot een nieuw type van onderneming, de zogenaamde neoliberale onderneming. Deze ondernemingen zijn in de eerste plaats veel afhankelijker van de financiële markten. Bovendien valt op dat de arbeiders steeds flexibeler en polyvalenter moeten zijn en dat de jobs in alle opzichten veel onzekerder zijn. Dit dossier van Ataulfo Riera gaat dieper in op het ontstaan van dit nieuwe ultraflexibele ondernemingsmodel. Het wijst ook op een aantal belangrijke tegenstrijdigheden. 'Autonomie' als nieuwe kapitalistische controle...Elke productiewijze berust op specifieke modellen van productie- organisatie. Het kapitalisme onderscheidt zich van haar voorlopers door het feit dat het de productiemiddelen uit handen van de arbeiders (of producenten) heeft genomen. Deze laatsten zijn formeel gezien «vrije burgers met gelijke rechten en kansen» maar hebben in de praktijk geen andere keuze dan hun arbeidskracht trachten te verkopen aan zij die het kapitaal en de productiemiddelen bezitten, de kapitalisten. Maar hiermee is niet alles gezegd. Om mensen te verplichten om meerdere uren per dag aan een stukdoor te werken (12 tot 14 uur ten tijde van de industriële revolutie), moet je dus een strikte organisatie en discipline van die arbeid kunnen invoeren. De uitbuiting van de menselijke arbeidskrachten, het afpakken van de meerwaarde (en dus van de winst) veronderstelt ook een overheersingsrelatie en vormen van dwang om die uitbuiting plaats te laten vinden. Gezien de doelstelling van een kapitalistische onderneming erin bestaat om zo veel mogelijk winst te maken tegenover de concurrentie (en dus niet om jobs te creëren zoals sommige naïeve sociaal-democraten menen) trachten de kapitalisten steeds om te besparen op productiekosten en lonen en willen ze de productiviteit steeds maar opdrijven. De uitbuitingsgraad hangt dus voor een groot stuk samen met de organisatie van het werk. Het gaat hier niet om een technische discussie, de arbeidsorganisatie vormt een essentiële inzet in de klassenstrijd omdat ze beslissend kan zijn voor de globale krachtsverhouding tussen arbeid en kapitaal in elke samenleving. Vandaag loopt het zogenaamde fordistisch' organisatiemodel op haar laatste benen. Het model is gebaseerd op een sterke arbeidsverdeling, een strikte scheiding tussen de verschillende qualificaties en op relatief hoge vergoedingen. Dit model steunde op een 'compromis' of een 'onderhandelde afspraak' tussen arbeid en kapitaal en zag het daglicht na de overwinning op het nazisme, na de tweede wereldoorlog. Het fordisme was de sokkel van de welvaartsstaat tijdens de 30 jaren van hoogconjunctuur die volgden. Maar het fordistisch model begon te spruttelen halfweg de jaren 70. Door overproductiecrisissen trachtten de kapitalisten hun winsten op peil te houden door de verworvenheden van de arbeidersbeweging onder vuur te nemen. De rigide arbeidsorganisatie was toen eerder een obstakel geworden dat de competitiviteit van de ondernemingen belemmerde, zo vonden de patroons. Vanaf dan wilden de bedrijven immers sneller en flexibeler kunnen reageren op de schommelingen van de vraag. Zodoende moest dit model beetje bij beetje plaats maken voor nieuwe varianten (taylor-fordisme, post-fordisme, toyotisme, enz.) Hoezo ? Deze mondialisering, die samengaat met spectaculaire technologische ontwikkelingen zoals het internet, zal er voor zorgen dat voor de eerste keer in het kapitalisme de resultaten van de grote ondernemingen van de planeet dagelijks kunnen vergeleken worden (in real time) door een grote groep, van financiële operatoren (zoals pensioen-fondsen,...) die onmiddellijk grote verliezen kunnen sanctioneren. Deze macht leidt ertoe dat de markten dus in feite de rentabiliteitsnorm van elke onderneming kunnen bepalen (tegenwoordig moet die gemiddeld 15 procent bedragen). Er ontstaat dus een 'groeiende ontkoppeling tussen de fundamentele waarde van de onderneming (haar bekwaamheid om winst te kunnen maken) en de financiële waarde die uitdrukt hoe de onderneming geëvalueerd wordt door de financiële markten, de aandeelhouders. Dit verklaart absurde situaties waarin bloeiende bedrijven die overvloedige winsten maken maar toch niet de heilige winstnorm van 15 procent halen, verplicht worden om duizenden mensen te ontslaan om zo de winst op te kunnen trekken en de financiële markten te plezieren. Deze evolutie maakt dat voortaan de financiële markten aan alle actoren (aandeelhouders, managers, bedrijven) een onmiddellijk toegankelijk beeld van de economische efficiëntie van zo'n bedrijf kunnen bieden. Deze markten stellen de productiviteitsnormen voorop waarbij iedereen zich moet neerleggen, om niet te verdwijnen. In de realiteit zijn de winsten zelf groot genoeg om de nodige investeringen te kunnen financieren. De reden waarom bedrijven kapitalen zoeken via de financiële markten -niet elk bedrijf staat immers beursgenoteerd- heeft meer te maken met de huidige logica van het systeem: zonder ophouden moet men zijn concurrenten trachten te verslinden. De recente mega- fusies en -overnames, ter waarde van honderden miljarden dollars, dienen eigenlijk voornamelijk om aan de financiële markten te laten zien dat men 'in the running' is, dat men in staat is om mee te spelen in «eerste klasse». Bovendien levert deze zogenaamde afhankelijkheid van de financiële markten, de bedrijfsdirectie een gedroomd alibi: ze kunnen die markten inroepen om naar de arbeiders toe allerhande 'herstructureringen' te verantwoorden en de meest waarzinnige maatregelen als 'noodzakelijk' voor te stellen. Het kan leiden tot een discours dat stelt dat patroons en arbeiders in hetzelfde schuitje zitten, tegenover de eisen van de financiële markten'... zonder erbij te vermelden dat de arbeiders niet uit vrije wil in die schuit hebben plaatsgenomen. Coutrot gebruikt de term 'gedwongen samenwerking' om dit nieuwe model te definiëren, omdat het niet langer gaat om een 'compromis' tussen kapitaal en arbeid, zoals bijvoorbeeld in de toyotistische bedrijven, waar het werk relatief gegarandeerd was). De neoliberale onderneming slaagt er immers in een ijzeren discipline in te stellen en tegelijkertijd soms belangrijke marges van autonomie over te laten aan de weddetrekkenden. Tegenover andere modellen kunnen we stellen dat de directe druk van de hiërarchie in de neoliberale onderneming is afgenomen. Die druk is echter vervangen door een nog zwaardere druk. De arbeiders worden eerder ondergebracht in projectgroepen en productieve eenheden en er wordt van hen verwacht dat ze 'creatief' zijn en 'autonoom' kunnen werken. Eén bedrijf wordt opgesplitst in verschillende filialen, zodat de concurrentie tussen de arbeiders zelf wordt opgedreven. Het is dus niet langer zo dat het kaderpersoneel van het bedrijf de arbeidsdiscipline globaal oplegt aan de werknemers en ervoor zorgt dat de arbeiders de productiviteitsnormen halen. Neen, de arbeiders staan onder directe druk van de klanten en de markten. De normen die vooropgesteld worden door de financiële markten, dringen dagelijks op directe wijze de bureaus en werkateliers binnen. De doelstellingen die de arbeiders moeten halen vloeien voort uit de resultaten van hun belangrijkste concurrenten. En deze zeer hoge normen kunnen enkel maar bereikt worden als de loontrekkenden «zich in een sfeer van samenwerking en eenheid en met de grootst mogelijke ijver inzetten voor het bedrijf». De 'autonomie' die heel de tijd ingeroepen wordt, is dus in werkelijkheid een sluwe oplossing voor het eeuwige probleem van de kapitalistische controle. Kenmerken, gevolgen, tegenstrijdighedenDe autonomie die de arbeiders in een neoliberale onderneming te beurt valt is dus enkel maar een denkbeeldige autonomie: men delegeert kleine beetjes macht, maar de globale macht blijft uiteraard in handen van de directie. De autonomie en de vrijheid van de werknemers worden meer dan ooit beperkt door de dictaten van de marktresultaten en van de cliënten... Voorts wordt er natuurlijk ook en vooral over de flexibiliteit, de polyvalentie, de mobiliteit en de individualisering van de arbeidskrachten gesproken als men het over het organisatiemodel van de neoliberale onderneming heeft. De opkomst van de neoliberale onderneming is dus gepaard gegaan meteen constante en spectaculaire achteruitgang, sinds de laatste tien jaar, van de arbeidsomstandigheden. De sociale en menselijke gevolgen hiervan zijn ronduit dramatisch. We zullen nu kort enkele kenmerken en gevolgen van de neoliberale onderneming opsommen en we zullen daar enkele tegenstrijdigheden bij opmerken.
Verzet De syndicale organisaties zouden dringend moeten nadenken over de gevolgen van dit nieuwe ondernemings-model.Want dit model vormt onbetwistbaar een wapen in de strijd tegen het verzet van de vakbonden zoals het georganiseerd wordt binnen de bedrijven. Het model maakt al evenzeer komaf met werkgarantie en werkzekerheid (toch voor een groot deel van de werknemers) en leidt tot een veralgemening van flexibele en onzekere arbeid. Dit model zal de sociale ongelijkheid dus enkel maar voeden. Wie dit model wil bekampen moet zich ook richten tegen datgene wat de opkomst ervan heeft mogelijk gemaakt en versneld: de gemondialiseerde financiële markten. In die zin wordt ons een te bewandelen weg gewezen door de Amerikaanse vakbonden die samen met andere anti-neoliberale bewegingen het verzet tegen de globalisering organiseren. Wie tegen dit ondernemingsmodel vecht, moet ook opkomen tegen de uitbreiding ervan naar de overheidsdiensten, tegen elke privatisering en tegen de invoering van hetzelfde soort van normen en regels in die overheidsdiensten. Het zal nochtans geen makkelijk gevecht zijn gezien de krachtsverhoudingen zowel in de samenleving als binnen de bedrijven niet erg gunstig zijn voor de werknemers. Anderzijds staat dit model bol van tegenstellingen, die op langere termijn onhoudbaar zullen blijken. Het model berust niet op een 'compromis', een onderhandelde afspraak tussen arbeid en kapitaal, maar op een overwinning van één van de betrokken partijen, namelijk het gemondialiseerd financiekapitaal. Bovendien leidt dit model tot een enorme verslechtering van de arbeidsomstandigheden en zal het op langere termijn daardoor zelf in de problemen raken. In die zin kunnen we gerust stellen dat het laatste woord over de organisatie van de arbeid nog niet is gezegd. Rood, 5 mei 2000 |
Sociaal-Syndicaal :
11-09-2013 | Democratie tekort: 13 september actie bij de extra gemeenter ... |
Ataulfo Riera :