Grenzen aan de vrije meningsuiting? | |||
Geschreven door | op woensdag, 22 maart 2006
Een stommiteit was het, de publicatie van de welbekende cartoons van Mohammed in een Deense krant. De deining ging tot het verste puntje van Indonesië. Een fundamenteler debat dringt zich echter op naar aanleiding van pogingen - ook en vooral vanuit de linkerzijde - om dit racisme te bestrijden via de beperking van de vrijheid van meningsuiting. Binnen progressieve kringen gaan stemmen op om op dat vlak alle mogelijke juridische middelen in te zetten, en die zelfs nog uit te breiden. Hetzelfde verhaal zagen we op kleinere schaal al in de strijd tegen het Vlaams Blok/Belang. De antiracismewetgeving wordt hét dispositief om het racisme in te dijken. ‘Een kwestie van vrije meningsuiting’, roept het VB. Niet geheel onterecht. Ook binnen de SAP woedt hierover een hevig debat. Twee mensen kropen in de pen om hun punt duidelijk te maken. Ataulfo Riera bekritiseert de gedachte dat er een ‘absolute’ vrijheid van meningsuiting bestaat, en bepleit de mogelijkheid om deze vrijheid te beperken. M. Lievens daarentegen beklemtoont de specifiek juridische logica achter de vrijheid van meningsuiting, die geen beperkingen toelaat zonder de deur naar willekeur en de permanente uitzonderingstoestand open te zetten. Ataulfo Riera. Los van de zaak van de cartoons, is het recht op vrije meningsuiting, net zoals alle andere democratische rechten, van uiterst groot belang. Vandaag, in de huidige maatschappij, staan roepen dat de vrije meningsuiting "onbeperkt" moet zijn en dat wij er de meest fervente verdedigers van moeten zijn, zou echter een dubbele vergissing inhouden. M. Lievens: De linkerzijde draagt een bedroevende erfenis met zich mee als het gaat over de fundamentele rech-ten en vrijheden. De wortels van die erfenis liggen al in de prestalinistische Sovjet-Unie. Vandaag zijn er nog steeds mensen die er in naam van een revolutionaire realpolitik prat op gaan uitzonderlijke maatregelen te durven nemen die de rechten en vrijheden op de helling zetten, in naam van de zaak van het socialisme of van een 'klassenstandpunt'. Of zijn er die racisme denken te kunnen bestrijden door de vrijheid van meningsuiting te beperken. Als we spreken over vrijheid van meningsuiting, moeten we goed weten waarover we het hebben. De vrijheid van meningsuiting is een onschatbare verworvenheid van de burgerij in haar strijd tegen het absolutisme. Fundamenteel gaat het om een grondwettelijk begrip, dat de willekeur en de macht van de staat aan banden legt en vervolging omwille van bepaalde opinies onmogelijk moet maken. Het is dus een juridisch devies dat een ruimte van vrijheid (de burgerlijke maatschappij) moet afbakenen ten opzichte van de staat. Er kunnen met andere woorden geen juridische middelen (rechtbanken, wetten, administratieve maatregelen) worden ingezet om de uitdrukking van een opinie te verbieden of te bestraffen. Dàt is de betekenis van de vrijheid van meningsuiting, en niets anders. Het bestaan van ongelijke verhoudingen binnen de burgerlijke maatschappij (de privé-eigendom van de communicatiemiddelen) noch een eventueel gebrek aan capaciteit om een mening te formuleren of ze verspreid te krijgen, doen daar afbreuk aan. Vrijheid van meningsuiting betekent simpelweg dat er geen opiniedelicten zijn: je kunt niet vervolgd worden omwille van je mening. Dàt is ook de inzet van het huidige debat over de vrijheid van menings-uiting. Sommigen (b.v. Kifkif, Tony Blair), wensen tot juridische regelingen te komen die toelaten via de rechtbanken bepaalde opinies te verbieden of te bestraffen. Dat moeten we vanuit de linkerzijde stellig verwerpen. Het recht op vrije meningsuiting kan en moet absoluut zijn. In de burgerlijke democratie, de meest vrije moderne staatsvorm, is dat recht op meningsuiting nagenoeg onbeperkt (afgezien van uitzonderingen als b.v. negationisme), en zo hoort het. Dat daar inbreuk op zou worden gemaakt om racisme te bestrijden, is contraproductief, nefast en gevaarlijk. Het feit dat de communicatiemiddelen in privé-handen zijn, en dat er een enorme concentratie bestaat op dat vlak, is een totaal andere kwestie. Die ongelijkheid binnen de burgerlijke maatschappij compenseren door het recht op vrije meningsuiting aan te tasten, is een fundamentele vergissing. De concentratie van communicatiemiddelen moet je bevechten op het terrein van de eigendomsverhoudingen, en niet op dat van de vrije meningsuiting. Uit de stelling dat de sociale verhoudingen waarbinnen de vrijheid van meningsuiting wordt uitgeoefend, onderdrukkend zijn, volgt geen enkele conclusie met betrekking tot het 'relatief karakter' van de vrijheid van meningsuiting zelf. Er bestaat geen klassenstandpunt hierover: de absolute vrijheid van meningsuiting is geen onhistorische 'abstractie', maar een werkelijk algemeen belang van de burgers tegenover de staat. Zaak is wie zich opwerpt als de verdediger hiervan, wie de handschoen opneemt tegen al diegenen (stalinisten, liberalen, sociaal-democraten, fascisten enz.) die de rechtstaat ondermijnen. Ataulfo stelt dat de "burgerlijke vrijheid van meningsuiting wezenlijk berust op de maatschappelijke ongelijkheid en de privileges van de dominante klassen". Dit is simpelweg fout. Als er één iets is in de burgerlijke democratie dat niet berust op privileges ('privi leges' of 'private wetten'), dan is het wel de vrijheid van mening, die een algemene draagwijdte kent, en geen specifieke doelgroep heeft. Iedereen kan vrij een mening uiten, niet alleen de bezittende klasse. Spreken over 'burgerlijke' en 'proletarische' vrijheid van meningsuiting is zinloos, aangezien het hier gaat om een verhouding van de burgers tegenover de staat, die zowel in kapitalistische als socialistische maatschappijen georganiseerd moet worden. In veel marxistische middens bestaat een nefaste neiging het juridisch moment van de emancipatie en van de strijd voor het socialisme te onderschatten. Een halfslachtige lectuur van Marx leerde dat de scheiding tussen staat en burgerlijke maatschappij een vorm van vervreemding is, en dat de burgerlijke maatschappij niets anders is dan de sfeer van egoïstische klassenbelangen, die opgeheven moet worden. Dat is vandaag niet langer houdbaar: een bepaald soort (juridisch gereguleerde) scheiding tussen staat en burgerlijke maatschappij zal ook in het socialisme moeten blijven bestaan. De fundamentele rechten en vrijheden zullen er moeten zorgen voor de bescherming van het individu tegenover de staat (ook tegen de meest democratische socialistische staat!) en tegen de willekeur van toevallige meerderheden die de 'democratische censuur' zouden willen uitoefenen. Het socialisme moet de kern van het politiek liberalisme volledig integreren. Dat wil zeggen dat een aantal zaken aan de willekeur van de krachtsverhoudingen moeten worden onttrokken. Dat gebeurt door rechten en vrijheden te formuleren die absoluut (niet te beperken) zijn en die een sfeer van autonomie creëren voor de burgers tegenover de staat. De deur openzetten voor de relativering van die rechten en vrijheden in naam van de klassenstrijd of het klassenstandpunt komt de facto neer op de terugkeer van de staatswillekeur, of die nu door een minderheid dan wel door een meerderheid wordt uitgeoefend. Uit de kritiek van het 'formeel' of beperkt 'juridisch' karakter van de 'burgerlijke' rechten en vrijheden (nota bene, er bestaat maar één echt burgerlijk recht, en dat is het eigendomsrecht) volgt geenszins dat we in naam van de 'echte', 'materiële' vrijheid die formele, juridische vrijheden maar overboord moeten gooien. Wij moeten de echte erfgenamen zijn van de burgerlijke democratische traditie, die de huidige burgerij al lang verloochend heeft. Wij zijn de erfgenamen van Spinoza, van de Déclaration des droits de l'homme et du citoyen van de Franse revolutie en van het radicale liberalisme. Wij moeten de meest consequente verdedigers zijn van de rechtstaat, namelijk van de gedachte dat het handelen van de staat aan regels onderworpen is, en dat willekeur en specifieke, enkel voor particuliere belangen geldende wetgeving en discretionaire staatstussenkomsten (zoveel als mogelijk) verbannen moeten worden. Onder het kapitalisme zijn de voorwaarden voor de realisatie van een dergelijke rechtstaat echter niet aanwezig. Het Vlaams Belang verdedigt zogezegd de vrije meningsuiting, maar valt zelf meningen aan die te progressief zijn (denk aan het toneelstuk in de KVS met de naakte Maria). De liberalen zien zichzelf als de verdedigers van de rechtstaat, maar produceren zelf een hele berg specifieke wetgeving om individuele bedrijven te steunen, in plaats van algemene regels uit te vaardigen die voor gelijke gevallen gelijk gelden. In het (monopolie-)kapitalisme is het noodzakelijk zo dat de staat specifieke maatregelen treft voor particuliere belangen en zo de rechtstaat ondermijnt. Het is dus voor de linkerzijde helemaal niet zo moeilijk zich op te werpen als de echte verdedigers van de rechtstaat! Als we maar wat ideologische ballast laten varen... Ataulfo stelt dat gelijke rechten en vrijheden de hegemonie van de burgerij funderen. Zoveel te beter! Laat de burgerij maar eens proberen echt hegemonisch te zijn. Wanneer ze dat doet, betekent dit dat ze een algemeen belang probeert te formuleren, de maatschappij in haar geheel erop vooruit poogt te helpen, en daarmee tegelijk de ruimte schept die noodzakelijk is om de arbeidersstrijd überhaupt te kunnen voeren (wat onder autoritaire staatsvormen, zonder die rechten en vrijheden, veel moeilijker is). De tegenstellingen van het kapitalisme zelf maken het de burgerij precies zo moeilijk om écht hegemonisch te zijn. Aan ons om van die contradicties gebruik te maken om die poging te ontmaskeren. Daarvoor hoeven we het zogenaamd 'burgerlijk' karakter van de vrije meningsuiting niet te ontmaskeren, want daar is niets burgerlijks aan. Wij zijn het die de volwaardige realisatie van de rechten en vrijheden voorstaan, en wij gaan een socialistische maatschappij opbouwen die pas echt in staat zal zijn om de voorwaarden te creëren voor de rechtstaat. Met de woorden van Mandel: "De strijd van de burgerij voor de mensenrechten is een strijd, die de hele mensheid ten goede is gekomen. De moderne arbeidersbeweging wil dit positief erfgoed van de verlichting en van de grote burgerlijk-democratische omwentelingen bewaren en uitbouwen, en dit des te meer als de decadente burgerij het meer en meer met de voetentreedt."(1) In de kapitalistische maatschappij bestaat steeds de legale mogelijkheid om in tijden van crisis de uitzonderingstoestand uit te roepen, een aantal rechten en vrijheden, en dus de rechtstaat, (tijdelijk) op te heffen, en uitzonderlijke maatregelen te treffen om de bedreigde staat te vrijwaren. Fundamenteel is dat ook de betekenis van het begrip 'dictatuur van het proletariaat'. Het refereert naar de mogelijkheid van de nieuwe staat om uitzonderlijke maatregelen te nemen tegen de contrarevolutie. Uiteraard is dit legitiem wanneer vijanden van de socialistische staat deze met on(grond)wettelijke middelen proberen te bestrijden. De uitzonderlijke maatregelen moeten echter tot het uiterste worden beperkt en zoveel als mogelijk worden gereguleerd (op die manier verliezen ze een stuk van hun uitzonderlijk, discretionair karakter). Zoniet belanden we, zoals al in de vroege Sovjet-Unie het geval was, in een permanente uitzonderingstoestand waar de deur naar de willekeur open staat. Het doel van socialisten moet erin bestaan een rechtstaat te creëren waarin de noodzaak zelf van het beroep op de uitzonderingstoestand helemaal is verdwenen. De strijd voor de fundamentele rechten en vrijheden kan dus nooit 'ondergeschikt' gemaakt worden aan de zaak van het socialisme. Het socialisme moet precies de vervolmaakte rechtstaat zijn, zonder uitzonderingssituaties. In de linkerzijde wordt het belang van het recht en de relevantie van het onderscheid burgerlijke maatschappij/staat voor een 'mogelijk' socialisme nog steeds onderschat. Pleiten voor een 'democratische censuur' is in dat opzicht gewoonweg gevaarlijk. Dergelijke posities maken het ons des te moeilijker de smet van het totalitarisme af te werpen. (1) Ernest Mandel, "Spinoza, consequente verdediger van de burgerlijke vrijheid", Tijdschrift voor de studie van de verlichting, (themanummer over de politieke filosofie van Spinoza), 6de jaargang, 1978, nrs 1-4; zie hierover ook Ernst Bloch, Naturrecht und menschliche Würde. |
Theorie :