Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Tanzanië: een netwerk van uitbuiting van kleinschalige boeren PDF Print Email
Geschreven door David Baele en Nina De Wolf op vrijdag, 19 november 2010

Interview met Stephen A. Ruvuga (MVIWATA) over Tanzaniaanse boeren.

De Oost-Afrikaanse republiek Tanzania is met haar oppervlakte van bijna 1.000.000 km² 30 maal groter dan België. Van de 39 miljoen inwoners moeten 23 miljoen mensen het vandaag doen met minder dan 1 dollar per dag. Tanzania ligt op plaats 165 van de 178 op de Human Development Index (index voor menselijke ontwikkeling). De rijkste 10% van de bevolking verdient het tienvoud van de armste 10% van de bevolking. Op wereldschaal bevindt Tanzania zich in de laagste 10% van de wereldeconomie voor wat betreft het inkomen per capita. 

Aangezien boeren 80% van de arbeidskracht van het land uitmaken ondervinden zij, en dan vooral de meerderheid van kleinschalige boeren, de grootste gevolgen van deze onderontwikkeling. Naast toerisme en mijnindustrie is landbouw (waaronder veehouderij) de belangrijkste economische sector van het land. Landbouw zorgt voor meer dan een kwart van het bruto binnenlands product en zorgt voor 85% van de export maar beslaat omwille van klimatologische en topografische factoren slechts 4% van het landoppervlak.

Op onze doorreis door Tanzania hadden we in Morogoro, een stad op 190 km ten westen van Dar Es Salaam, een gesprek met Stephen A. Ruvuga, verantwoordelijke van de boerenorganisatie MVIWATA (wat een afkorting is van ‘Nationaal Netwerk van Boerengroepen in Tanzania’ in het Kiswahili). MVIWATA streeft de zelforganisatie van kleinschalige boeren na via vorming en netwerking zodat deze makkelijker voor de verdediging van hun rechten kunnen opkomen. We stelden hem een aantal vragen betreffende de actuele situatie en de problemen waarmee Tanzaniaanse boeren geconfronteerd worden.

Sinds midden jaren ’80 werd de Tanzaniaanse markt geliberaliseerd. Was dit een positieve evolutie voor kleinschalige boeren?

Stephen A. Ruvuga: “De veranderingen in het globale economische systeem moest onvermijdelijk in de stijgende dominantie van de markteconomie uitmonden. Voordien, in het marktsysteem van Tanzania moesten kleinschalige boeren hun belangen vooral verdedigen ten aanzien van de staatsgecontroleerde markt. De kopers waren toen in feite aanwezig, het overgrote deel waren de coöperatieven. Deze waren allen gecontroleerd door de staat en de prijzen stonden meestal vast. Dat is wat boeren toen ook gewoon waren. In de jaren ’80 trok de staat zich plots terug uit de markt. De regering trachtte haar activiteit te beperken tot regulatie van de markt in plaats van een actieve speler te zijn. Het resultaat was dat boeren zich in een plotse shocktoestand bevonden. Vertrekkende van het systeem dat zij reeds gewoon waren, zelfs al had dit gebreken, moesten ze plots een nieuw systeem toepassen dat afhankelijk was van vraag en aanbod, van koper - verkoper onderhandeling, de vrije markt dus.”

“In het vorige systeem, waarin de markt gecontroleerd werd door de staat hadden de boeren tenminste een vertrouwde markt. Ze wisten wie de kopers waren, wanneer wat verkocht kon worden, alles was gepland. Toch waren er een aantal gebreken, zo werden ze niet op tijd betaald, soms kregen ze ook geen goede prijs. Maar dit waren geen problemen inherent aan het marktsysteem. Het waren eerder administratieve mankementen van het systeem. Deze problemen deden zich dus niet voor omdat het systeem centraal gecontroleerd werd, maar uitsluitend omwille van de bureaucratie, van een aantal bijzondere inefficiënties en van personen die het systeem runden.” 

“Het nieuwe systeem heeft dus op een manier de weg vrijgemaakt voor vrije kopers, maar er zijn ook bepaalde krachten die het huidige marktsysteem verstoren. Het is niet zo vrij als men zou denken. De regering komt nu bijvoorbeeld soms tussen om boeren te beletten hun producten te verkopen buiten hun leefgebied. Vrij kun je die markt dus niet noemen. En er zijn ook veel administratieve beperkingen variërend van de ene regio tot de andere of van de het ene district tot het andere. Naast administratieve beperkingen worden boeren ook geconfronteerd met beperkingen op het vlak van infrastructuur. Slechte wegen zijn bijvoorbeeld nog steeds een probleem.”

“Uiteindelijk worden boeren overgelaten aan de grieven van de kopers, de handelaars, die momenteel de prijs bepalen. Het is opvallend hoe kleinschalige boeren over het algemeen uitgebuit worden door deze handelaars. Aangezien veel boeren kleinschalige boeren zijn is de productie niet groot genoeg om hen in staat te stellen om te exporteren, dus normaalgezien komen handelaars en tussenpersonen aankopen van verschillende boeren om dan vervolgens in grote hoeveelheden te verkopen aan een grotere handelaar die de producten exporteert. De hele keten beslaat dus kleine handelaars en grote handelaars waaronder ook buitenlandse handelaars.”

Een netwerk van uitbuiting

“De tabakteelt is een mooi voorbeeld van de manier waarop grote handelsbedrijven tot in de kleinste dorpen de boeren economisch uitbuiten, door hun tabak enerzijds aan lage prijzen op te kopen om deze vervolgens op de internationale markt aan hoge prijzen te verkopen aan bekende sigarettenbedrijven zoals Philip Morris (producent van o.a. Marlboro) en British American Tobacco (producent van o.a. Lucky Strike en Pall Mall). Boeren zijn verplicht aan heel lage prijzen hun producten te verkopen terwijl deze aan enorm hoge prijzen op de wereldmarkt verkocht worden. Men kan werkelijk spreken van een netwerk of systeem van uitbuiting van de kleinschalige boeren. Ik zou dus niet meteen zeggen dat er een positieve evolutie heeft plaatsgevonden voor de kleine boer. Voorheen was het verkoop- en aankoopsysteem gereguleerd door de overheid en deze had de taak om in het algemeen belang aan te kopen en te verkopen op de internationale markt.”

“Tabaksboeren behoren tot de armste categorie van boeren omdat de teelt van tabak heel intensief is. Ze hebben amper tijd om hun eigen voedingsgewassen te verbouwen en ze krijgen heel lage prijzen. Daar komt nog bij dat ze in schulden zitten omdat bedrijven hen op krediet input verschaffen om bepaalde kwaliteitsvereisten te behalen. 75% van hun inkomsten vloeit daardoor rechtsreeks terug naar deze bedrijven in de vorm van schuldaflossing. Katoenboeren ondervinden gelijkaardige problemen. Het enige wat kleinschalige boeren aan dit systeem te danken hebben is het feit dat ze, bij wijze van spreken, toegestaan worden om na het feestmaal de kruimels te eten om vervolgens te zeggen “ja, dat heeft ons gesmaakt”.”

Heeft de globale economische crisis een directe invloed op de levensomstandigheden van kleinschalige boeren in Tanzania?

Stephen A. Ruvuga: “Het probleem is dat veel kopers van door kleine boeren geproduceerde producten ook geconfronteerd werden met de crisis. Omdat de vraag daalde, gingen de prijzen ook naar beneden en uiteindelijk werd de crisis dus ook voelbaar voor de boeren, in het bijzonder voor wat betreft de exportgewassen. De Tanzaniaanse regering moest op een gegeven moment ingrijpen door speciale fondsen ter beschikking te stellen, maar deze waren vooral gericht naar de handelaars, niet naar de feitelijke producenten zodat zij hun financiële situatie zouden kunnen stabiliseren. Deze hadden namelijk leningen aanvaard die ze onmogelijk konden terugbetalen omdat ze niet in staat waren om hun producten, zoals koffie of katoen te verkopen. Maar de lokale vraag naar voedsel veranderde niet. Het was eerder voelbaar bij boeren die exportgewassen telen zoals cashewnoot. En in Tanzania betreft dit de meerderheid van de boeren. Anderzijds merk je dat veel bedrijven die basisproducten verwerken in Tanzania, zoals katoen, hun deuren sluiten, ook omdat import uit Thailand, China of India goedkoper wordt.”

De Tanzaniaanse regering verschaft tegenwoordig makkelijk licenties aan firma’s die stukken land voor toerismedoeleinden of als jachtgebieden willen gebruiken. De koninklijke familie van Oman kocht een groot stuk land aan om het gewoonweg te gebruiken als privédomein. Anderzijds worden biobrandstoffen aantrekkelijker voor buitenlandse investeerders. Het gevolg is dat inheemse groepen zoals de Maasai of kleine boeren het slachtoffer zijn van gedwongen landontruimingen op de toch al schaarse vruchtbare grond. Wordt MVIWATA ook met dit soort problematiek geconfronteerd?

Stephen A. Ruvuga: “Westerse landen moedigen meestal buitenlandse investeringen aan als een manier om Tanzania te ontwikkelen. Lokale producenten hebben namelijk het geld niet om zulke investeringen te doen. Daarom heeft de regering een aantal systemen en zelfs verordeningen in het leven geroepen om buitenlandse investeerders aan te trekken zodat deze kunnen investeren op stukken land. Het probleem is dat deze stukken land, die officieel staatseigendom zijn, verkocht worden zonder rekening te houden met de mensen die er op leven. Het gaat dan onder andere om voorouderlijke gronden van inheemse groepen waarvan zij geen officiële documenten beschikken.”

“Een ietwat recent probleem is dat buitenlandse bedrijven aanspraak maken op immense stukken grond. Zo is er het geval van een Zweeds bedrijf dat aanspraak maakte op een stuk grond van 400 hectare groot waarop ze vervolgens suikerriet verbouwde voor de productie van biobrandstof. Het probleem is eerst en vooral dat deze investeringen gebaseerd zijn op pure winstmotieven, het heeft niets te maken met ontwikkeling. Zo zie je bijvoorbeeld dat wanneer de prijs van biobrandstoffen begint te dalen de aangekochte landen verkocht worden. Ten tweede zijn de stukken grond waarop deze bedrijven aanspraak maken onderdeel van de reeds schaarse vruchtbare grond die gebruikt wordt door boeren. Deze gronden bevinden zich vooral in kwalitatieve en delicate ecologische gebieden en aangezien de productie van suikerriet veel meststoffen vereist wordt een extra last op het milieu uitgeoefend. Anderzijds beloven deze bedrijven steeds dat zij de lokale mensen zullen tewerkstellen, wat in werkelijkheid niet gebeurt.”

Collectieve zelforganisatie

“De Europese Unie past minima toe voor de productie van biobrandstoffen. Deze gaan gepaard met subsidies aan bedrijven zodat deze vooropgestelde minima kunnen geproduceerd worden. Maar om dat doel te bereiken heeft Europa niet genoeg land ter beschikking, noch een gepast klimaat. Dat is dan ook de reden waarom deze bedrijven hier komen investeren, zonder de sociale en ecologische gevolgen van hun activiteiten in te schatten. En dat komt nog eens boven de algemene effecten van de klimaatverandering die we ervaren. Terwijl we vroeger twee regenseizoenen hadden hebben we er nu slechts één. En zelfs dat ene seizoen is aan het veranderen. In plaats van vier regenmaanden hebben we er nu nog maar twee. We zijn ons bewust van deze tendens en dat is ook de reden waarom we sensibiliserings- en vormingsactiviteiten organiseren. We proberen boeren bewust te maken van de link van wat zij in hun dagelijkse leven zien en ondervinden met de globale situatie. Maar tezelfdertijd zoeken we samen naar wat lokaal kan gedaan worden om deze problemen tegen te gaan. Bijvoorbeeld collectieve zelforganisatie of alternatieve productiemethodes.”

http://www.mviwata.org/

 

Naar boven