Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

De sleutelrol van de arbeidersklasse in Tunesië en Egypte PDF Print Email
Geschreven door Ataulfo Riera op vrijdag, 22 april 2011

Zowel in Tunesië als in Egypte richtten de meeste media hun aandacht op de rol van de jeugd en middenklassen die gebruik maakten van Internet en haar ‘sociale netwerken’. Dit beeld strookt slechts gedeeltelijk met de waarheid. Het verbergt vooral de doorslaggevende rol die de arbeiders als klasse hebben gespeeld bij het wegjagen van Ben Ali en bij de uiteindelijke duw om Moebarak buiten spel te zetten in Egypte. De diepe sociale verzuchtingen van deze revolutionaire processen blijven hierdoor onderbelicht.

In beide landen waren het de strijdbewegingen van loontrekkenden, in het Gasfa-mijnbekken in Tunesië in 2008, en in de textielbedrijven van Mahalla in 2006 in Egypte, die de weg plaveiden voor de revoluties die nu aan de gang zijn.

De vakbond terug in handen nemen in Tunesië

In Tunesië telt de vakbond UGTT (Union Générale des Travailleurs de Tunisie/Algemene Unie van Arbeiders van Tunesië) zo’n 500.000 leden en vervult ze eigenlijk de rol van een arbeiderspartij met massa-aanhang. Ondanks de openlijke collaboratie van haar leiding met de dictatuur van Ben Ali, speelden de basis en de regionale en lokale afdelingen van de UGTT een leidende rol in de omkadering en coördinatie van de revolte die in december 2010 uitbarstte. In sommige plaatsen nam de vakbond het initiatief tot betogingen en leidde ze de beweging, waarbij de vakbondslokalen het vertrekpunt voor deze betogingen waren. In de mijnstad Redeyef is het UGTT-lokaal vandaag het werkelijke machtscentrum. De politie en de meeste overheden namen de wijk, de stad wordt beheerd door Volksraden …

Op andere plaatsen betoogden arbeiders en basissyndicalisten voor de lokale UGTT-zetels om de algemene staking te eisen. Door te steunen op de volksmobilisatie kon de linkervleugel in de vakbond de koers van de leiding winnen, een leiding die nog probeerde te dienen als reddingsplank voor de dictator. Hierdoor helde de UGTT over naar de revolutie. De linkervleugel zette het uitvoerende comité van de vakbond aan om de eerste regionale algemene stakingen te steunen en om op te roepen tot de algemene staking in Tunis voor 14 januari, wat tot de vlucht van de dictator leidde. “Revolutionair links, ondanks haar zwakheden en verdeeldheid, was zeer goed ingeplant in de verschillende structuren van de UGTT, en speelde een doorslaggevende rol in die koerswijziging”, aldus Fathi Chamkhi, antikapitalistisch militant en andersglobalist.

Net na de vlucht van Ben Ali was het opnieuw de syndicale basis die 3 UGTT ministers in de eerste voorlopige regering Ghannouchi dwong af te treden. De leiding van de vakbond trachtte daarna de controle terug in handen te nemen door de ‘legitimiteit’ van deze ‘herschikte’ regering te erkennen. Maar eind februari werd de leiding van de UGTT gedwongen– opnieuw onder druk van haar basis en krachtige mobilisaties, en in een context van talrijke stakingsbewegingen die ze niet controleert – om op te roepen tot het aftreden van de Eerste Minister, afkomstig van het Oude Regime. Dit opende de deur voor een proces dat oproept tot een Grondwetgevende vergadering.

Een nieuw onafhankelijk syndicalisme opbouwen in Egypte

Zoals in Tunesië werd het actuele proces in Egypte vormgegeven door meerdere golven van arbeidersstrijd. De solidariteit met deze stakingen ligt aan de basis van de 6 april-Beweging die een belangrijke rol speelde in de ontketening van de revolutie van 25 januari 2011. Zoals Hossam el-Hammalawy, blogger en Egyptisch revolutionair socialistisch militant verklaart : « De arbeiders hebben de langste en meest ondersteunde stakingsgolf georganiseerd in de Egyptische geschiedenis sinds 1946, die begon met de staking in Mahalla in december 2006. De laatste drie jaar was er elke dag wel ergens een staking in een bedrijf. Deze stakingen waren niet enkel economische stakingen maar hadden ook een politieke inhoud. (…) Vanaf dag één van onze opstand nam de arbeidersklasse deel aan de manifestaties. Maar de werkers namen eraan deel als ‘betoger’ en niet noodzakelijk als ‘arbeider’ – wat betekent dat ze er niet op onafhankelijke wijze bij betrokken waren”.

Maar vanaf 6 februari hamerde het regime zelf erop om terug tot de normalisering over te gaan en terug aan de slag te gaan. Dit leidde tot een draai waarbij het Egyptische proletariaat stelselmatig op het voortoneel verscheen. De ene na de andere stad kwam in de greep van stakingen en bedrijfsbezettingen. Zoals in elke arbeidersstrijd tegen een dictatuur zijn de sociale eisen rond lonen en arbeidsomstandigheden nauw verbonden met eisen rond syndicale en democratische vrijheden, tegen een corrupt en parasitair regime dat de rijkdommen enkel voorbehoudt voor een kleine elite en de overgrote meerderheid van de bevolking onderdompelt in armoede.

Vanaf 9 februari veralgemeende de stakingsgolf over het hele land waarbij de eerste drie van het regime onafhankelijke vakbonden een actieve rol speelden (die van de belastinginners, gezondheidstechnici en die van de gepensioneerden). Op 30 januari hadden ze de eerste Egyptische Federatie van Onafhankelijke Vakbonden opgericht. Maar wat ongetwijfeld het meest doorslaggevend was bij de val van Moebarak, was de stakingsbeweging die de arbeiders van de Suez Canal Company in Suez, Port-Saïd, Ismailia vanaf 10 februari startten. Het Suezkanaal is een belangrijke bron van buitenlandse deviezen voor Egypte en er passeren dagelijks anderhalf miljoen olievaten. Door dit kanaal lam te leggen zouden olietankers gedwongen zijn via Afrika te varen en dus hun route te verlengen, wat een impact op de prijs van olie en alle handelsverrichtingen in Europa en de wereld zou hebben gehad.

Welke perspectieven?

Zoals in Tunesië, en ondanks de weerstand van de aan de macht zijnde militaire junta en de welgestelde klassen, veroorzaakte de val van Moebarak een geweldige uitbarsting aan sectorale strijd. Door het gebrek aan syndicale vrijheid was die gedurende heel lange tijd verhinderd en verstikt. Die arbeidersstrijd waarin antikapitalistische militanten een belangrijke rol spelen en de kwestie van de oprichting van een onafhankelijke arbeiderspartij met massa-aanhang stellen, zet de klassentegenstellingen op haar beurt op scherp tussen de voorstanders van een tot op het eind volbrachte democratische en sociale revolutie en de kleinburgerlijke sectoren die er integendeel een eind aan willen maken, en wel zo snel mogelijk.

Deze 2 revolutionaire processen hebben een eerste ongelooflijke overwinning behaald maar zijn  verre van beëindigd. De “overgangs”-regimes kunnen noch willen het geheel van democratische en sociale eisen inwilligen. Om beslissende stappen vooruit te zetten moet de zelforganisatie van de strijdbewegingen – hoewel nog in een beginstadium wel degelijk reëel aanwezig – zich verder ontwikkelen, zich veralgemenen en zich centraliseren tot de arbeiders/sters in staat zijn de macht te grijpen.

Naar boven