Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

“Je kunt niet vanuit het niets invloed hebben op de strijd” – Interview met Jan Willem Stutje over zijn biografie van Domela Nieuwenhuis PDF Print Email
Geschreven door Hans Lammers op zaterdag, 08 september 2012
Domela Nieuwenhuis is een van de bekendste figuren uit de vroege socialistische beweging. Onder zijn leiding groeide de Sociaal Democratische Bond (SDB) In Nederland in de jaren tachtig van de negentiende eeuw uit tot een landelijke partij. Ook in Vlaanderen was hij een veelgevraagde spreker voor de vroege sociaaldemocratie, tot hem dat door de Belgische regering verboden werd. Terwijl hij gehaat werd door de heersende klasse, zagen talloze arbeiders hem als een ‘verlosser.’ Onlangs publiceerde Jan Willem Stutje na veel archiefwerk een biografie over Domela Nieuwenhuis’ leven en politiek. Hans Lammers interviewde hem.

Hans Lammers: Wat was de achtergrond van Domela Nieuwenhuis en hoe ontwikkelde hij zich tot socialist?

Jan Willem Stutje: Hij was als predikant opgeleid en had een Luthers seminarium doorlopen. Hij kwam uit een welgesteld burgerlijk intellectueel milieu. In Harlingen, waar hij zijn eerste ambt bekleedde, kwam Domela Nieuwenhuis in aanraking met de armoede in zijn kerkgemeenschap. Verder maakte hij zich wezenloos druk over de Frans-Duitse oorlog van 1871. Tussen die twee landen werd oorlog gevoerd op een moderne manier, waarbij de verliezer geen rechten had en de burgerbevolking vertrapt en beschadigd werd.

Domela Nieuwenhuis richtte als een van de eersten een vredesbeweging op, in Harlingen. Bovendien verbond hij de kwestie van de oorlog met de sociale kwestie. Hij stelde: ‘De eerste mensen die het slachtoffer worden van de oorlog zijn de arbeiders want dat zijn de soldaten’, en ‘als je iets aan de oorlog wilt doen dan moet je de sociale verhoudingen veranderen.’

Na het neerslaan van de Parijse Commune van 1871 waren veel socialistische groepen verzwakt. Toen ze zich begonnen te herstellen, zagen velen in Domela Nieuwenhuis een interessante figuur. Hij was een idealistische man uit de hogere kringen die kon helpen om het politieke debat te beïnvloeden en het volk te verheffen. Hij was dan ook nog geen socialist. Voor hem was ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap,’ de leuze van de Franse Revolutie, de waarheid.

Dat veranderde toen hij in 1893 op een congres een belangrijk debat aanhoorde over de strategie van de socialistische beweging. Toen pas accepteerde hij de stelling – hoewel met veel reserves en tegenstrijdigheden – dat de bevrijding van de arbeidersklasse alleen het werk van de arbeidersklasse zelf kan zijn.

Domela Nieuwenhuis groeide uit tot een nogal bekende figuur. In het archief vond ik brieven, geadresseerd ‘Domela Nieuwenhuis, Amsterdam’ en die kwamen gewoon aan. In Limburg stond hij bekend als ‘duivel’ maar in het noorden werd hij ‘onze verlosser’ genoemd. Mensen gingen hem nadoen. Alleen al het feit dat hij geheelonthouder was, deed mensen besluiten om de drank te laten staan.

HL: Het Palingoproer ontstond op 25 juli 1886 toen de politie het verboden spel palingtrekken wilde beletten. Dit mislukte en de Jordanezen wierpen barricades op toen de politie versterking van het leger kreeg. Soldaten schoten met scherp op de menigte. Maar Domela gaf geen uitdrukking aan het Palingoproer. Hoe komt dat?

JWS: Ja, dat is een van de paradoxen van Domela Nieuwenhuis. Er zijn een aantal momenten in de ontwikkeling van de beweging dat hij er gewoon niet was. Terwijl er doden vielen, vertrok hij naar Den Haag. Dat heeft wel iets te maken met het feit dat het niet het eerste conflict was in die maanden. De arbeider Van Geel had een aanslag gepleegd op een beruchte politieman genaamd Stork en bovendien werd Domela Nieuwenhuis vervolgd voor majesteitsschennis naar aanleiding van een artikel in Recht voor Allen, krant van de SDB.

Hij moet gedacht hebben dat als hij zich teveel met het Palingoproer verbond, dat niet alleen het einde van zijn politieke leven betekende maar vermoedelijk ook tot de ontbinding van die bewegingen zou leiden. Hoe dan ook, zijn afwezigheid werd hem kwalijk genomen.

HL: Na het Palingoproer volgde de Oranjefurie. Dit waren grote vechtpartijen in februari 1887 rond de verjaardag van koning Willem III, waarbij Oranjefans socialisten in elkaar sloegen in Amsterdam en Leiden. In Rotterdam gebeurde in september, na de vrijlating van Domela Nieuwenhuis uit de gevangenis, hetzelfde en ook het volgende jaar rond de verjaardag van de Koning in Leiden. Deze woede trof ook de colporteurs van Recht voor Allen in 1889. Van het ene jaar op het andere kreeg de SDB hierdoor een behoorlijke tegenslag. Hoe ontstond die Oranjefurie precies en in hoeverre werd dit vanuit de elite gestuurd?

JWS: Wat ik heb geprobeerd te laten zien is dat na het Palingoproer mensen zich behoorlijk in de steek gelaten voelden door Domela Nieuwenhuis en de SDB. De weerzin tegen al die heren in de arbeidersbeweging, tegen ‘die mensen die zo graag fatsoenlijk willen zijn’, was groot. Veel mensen hadden ook niet een bewust idee dat ze via organisatie iets konden bereiken. Knokken voor je brood was voor hen gewoon.

De Oranjefurie werd ook vanuit de autoriteiten gevoed. Ergens is het een voorloper van Koninginnedag. Heel bewust werd in 1887 voor het eerst de verjaardag van de koning gevierd. De elite probeerde mensen tegen de socialisten op te zetten. Op een gegeven moment kwamen er verschillende gebeurtenissen bij elkaar: de arrestatie van Domela Nieuwenhuis, de heel bewuste aanvallen op boekwinkels van de socialisten, aanvallen op cafés waar de socialisten komen. Een van de eerste colporteurs van Recht voor Allen deed daaraan mee. Ik heb niet gezocht naar of ze daarvoor betaald kregen, maar daar moet wat over te vinden zijn. Ik ben er van overtuigd dat er voor een belangrijk deel overlappingen zijn tussen de Oranjefurie en de aanhang van de SDB. Dat zijn mensen die teleurgesteld waren in de SDB. Deze mensen kregen wel weer energie en inspiratie toen Domela Nieuwenhuis uit de gevangenis kwam. Ze beschouwden hem als de figuur, en de personificatie van hun radicalisme en strijdbaarheid.

HL: In 1888 kwam Domela Nieuwenhuis in de Tweede Kamer en schreef een aantal wetsvoorstellen. In hoeverre geloofde hij in een parlementaire strategie om socialisme te bereiken?

JWS: Je moet bedenken dat er weinig ervaring was met bijvoorbeeld de vraag hoe er wetten gemaakt konden worden tegen de gedwongen winkelnering, die arbeiders verplichtte om een deel van hun loon bij bepaalde leveranciers te besteden. Domela Nieuwenhuis schreef bijvoorbeeld een brief aan Friedrich Engels met de vraag wat hij daarover op de plank had liggen en kreeg dan een stuk Engelse wetgeving waaraan hij ging knutselen.

Het klopt wel dat hij een idee had over de overgang naar het socialisme die ook electoraal uitdrukking zou moeten krijgen. ‘Als wij de macht hebben, wat moeten we dan gaan doen?’, vroeg hij aan Marx. Wat hij voor ogen had was de radicalisering van de burgerlijke democratie. Dat gold voor iedereen op dat ogenblik.

Ja, er was de Parijse Commune van 1871 waar arbeiders de macht hadden gegrepen en het twee maanden hadden uitgehouden, maar dat voorbeeld was nog niet uitgekristalliseerd in een duidelijke strategie – zeker niet voor Domela Nieuwenhuis die met veel anderen in de Eerste Internationale de Parijse Commune van de hand wees. Marx was meer de grote uitzondering. Toch was voor Domela Nieuwenhuis het optreden in het parlement simpelweg een van de plekken waar het gevecht gevoerd moest worden.

HL: In Amsterdam had je ook veel antisemitisme, waardoor de SDB aansluiting bij het Joodse proletariaat miste, bijvoorbeeld tijdens de grote stakingen van de diamantbewerkers. De aandacht hiervoor is een van de sterke kanten van je boek, omdat daar nog weinig over is geschreven. Hoe diep ging dit antisemitisme bij Domela Nieuwenhuis en de SDB?

JWS: Daar waar de socialisten en zeker Domela Nieuwenhuis het proletariaat met allerlei groepen wilden insluiten zoals prostituees, schipbreukelingen en dieven, deden ze dat bij Joodse arbeiders niet. Bij deze groepen leefden vooroordelen over Joden. Domela Nieuwenhuis maakte zelfs gebruik van deze vooroordelen in zijn strijd tegen de Duitse socialistische leiders waar hij mee in conflict was. De SDB’er Polak, die later de leider werd van de diamantbewerkerbond, riep Domela Nieuwenhuis op om nu eens stelling te nemen tegen het antisemitisme, wat hij niet deed.

De Joodse arbeiders gingen in staking, bouwden aan een vakbond en ontwikkelden progressieve ideeën. In 1894 bijvoorbeeld brak een staking uit in Amsterdam die de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond (ANDB) voortbracht, die een van de belangrijkste moderne vakbewegingen in Nederland zou worden.

Het antisemitisme was een van de redenen waarom de SDB het onderspit zou delven ten opzichte van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP), die in 1894 werd opgericht als alternatief voor Domela Nieuwenhuis’ SDB. Joodse arbeiders sloten zich massaal daarbij aan, niet omdat ze reformist waren maar omdat er eindelijk een organisatie opkwam die het voor hen mogelijk maakte om zich te emanciperen.

HL: De socialistische beweging splitste. Een deel ging met de oprichting van de SDAP een parlementaire koers varen om in de regering te komen, en een deel hechtte daaraan minder waarde. Welke rol speelde Domela Nieuwenhuis in dat debat?

JWS: Tot 1896 deed hij mee aan dat debat, op het laatst tijdens het congres in Londen. Daarna vond hij het debat niet interessant meer. Hij werd wat je zou kunnen noemen een ‘ heimatlose Linke‘ – een revolutionair zonder een organisatie, die actief blijft en wacht totdat er weer een beweging komt. Dat wordt geheel ten onrechte door anarchisten gezien als zijn bekering tot het anarchisme, net alsof hij afziet van organisatie. Maar hij was niet tegen organisatie. Domela Nieuwenhuis was alleen niet in staat om een voorstelling te maken daarvan omdat de arbeidersbeweging in een diepe neergang zat. Hij zag alleen maar die reformisten en bureaucraten en daar wilde hij niet bij horen.

Hij trok daaruit de conclusie om niet te organiseren en te behouden wat er was. Hij ging nadenken hoe het straks verder moest gaan. Domela Nieuwenhuis bleef echter wel geloven in het belang van organisatie. De discussie met Robert Michiels, de Duits-Italiaanse socioloog die naam zou maken met de ‘ijzeren wet van de oligarchie’, die ik aansnijd in mijn boek is belangrijk. Domela Nieuwenhuis ging met hem in debat. Iedere maatschappelijke organisatie zou volgens Michiels een elite voortbrengen en dat maakte bureaucratisering, ook van de sociaal-democratie, onvermijdelijk en de hoop op revolutionaire verandering een illusie. Als Domela Nieuwenhuis het met hem eens was geweest dan was hij ook flink naar rechts opgeschoven.

HL: Laten we het hebben over de grote staking van 1903, die de socialiste Henriette Roland Holst beschreef als ‘een revolutionaire periode in het klein’. Een staking in de haven sloeg over naar de spoorwegen en het stadsvervoer. Op 31 januari werd de staking algemeen. Alle eisen werden ingewilligd op die van het verplichte vakbondslidmaatschap na. De regering wilde met ‘worgwetten’ staken onmogelijk maken. Domela Nieuwenhuis vond dat de worgwetten eerst maar ingevoerd moesten worden om pas daarna een algemene staking uit te roepen. Hoe kwam hij tot dit rare standpunt, wat neerkwam op niets doen en afwachten?

JWS: Daar zat geen idee achter. Ik denk dat hij er gewoon bang voor was. Eind negentiende eeuw had je een aantal belangrijke stakingen in de Amsterdamse en Rotterdamse haven en dat opende nieuwe perspectieven voor de beweging. Rond het Nationaal Arbeidssecretariaat, het NAS, verzamelden veel socialisten zich.

Toen zag je ook dat de positie van ‘heimatlose Linke’ zijn beperkingen had, want op het moment dat je de strijd ingaat, is er een verhouding tussen wat je kunt winnen en de beschikbare krachten die je hebt. Je kunt niet denken dat je vanuit het niets invloed kunt hebben op de strijd. Dat zag je bij Domela Nieuwenhuis. Hij had geen organisatie en vrijwel ook geen krant en dat beïnvloedde zijn ideeën over wat mogelijk was.

In zekere zin is het verrassend om te zien hoe hoog zijn ster weer rees. Maar de eerste staking gaat aan hem voorbij. Dat geldt ook voor Troelstra en de SDAP – de staking komt op hen ‘spontaan’ over. De staking was een grote overwinning, maar je zou kunnen zeggen dat de slag gewonnen was maar nog niet de oorlog. Daarom werd ook het Comité van Verweer opgericht, om de reactie van de regering en de bazen af te slaan.

HL: De staat was zich door de staking rot geschrokken en wilde dus met nieuwe wetgeving staken onmogelijk maken. Er ontstond een discussie onder stakers en socialisten over hoe ze met deze dreiging moesten omgaan. Wat voor invloed had Domela Nieuwenhuis op die discussie?

JWS: Op een gegeven moment was zelfs de rechtervleugel van de socialistische beweging en de leiding van de vakbeweging overtuigd dat er nog een staking mogelijk was. Een geheime enquête had namelijk uitgewezen dat 6000 kaderleden bereid waren om te staken. Dat wist ook Domela Nieuwenhuis. Op dat moment had hij daartoe moeten oproepen. Maar dat deed hij niet, hij zei: ‘We gaan pas staken als die wetgeving erdoor is’. Ook Troelstra en rechts wachtten af, tot het momentum verloren ging.

De spoorwegdirectie begreep beter dan Domela Nieuwenhuis dat het eind februari erop of eronder was. Begin maart ontsloegen ze honderd van de beste vakbondsmensen. Domela Nieuwenhuis leefde al jarenlang in de veronderstelling dat het over en uit was met de beweging. Toen hij in Amsterdam moest zijn om de strijd te voeren tegen de bureaucraten bleef hij in Hilversum zitten. Het ging hem net als de sociaal-democraten niet om de staking zelf.

Dit had grote gevolgen: kostbare weken gingen verloren en duizenden mensen werden ontslagen. Het gevolg was een enorme repressie tegen alles wat links was. Het NAS raakte in diskrediet, en er ontstond een christelijke vakbond, de CNV. Rond de Eerste Wereldoorlog kwam de socialistische arbeidersbeweging weer uit het dal, maar toen speelde Domela Nieuwenhuis geen rol meer, anders dan als een symbool voor revolutie.

HL: Wel hield hij als een van de weinigen zijn rug recht door tegen de Nederlandse deelname aan de Eerste Wereldoorlog te ageren. Hoe komt dat?

JWS: Domela Nieuwenhuis was altijd sterk verbonden gebleven met het antimilitarisme. Dat is opmerkelijk want ook bijvoorbeeld de anarchistische beweging capituleerde voor een oorlogsstandpunt. Domela Nieuwenhuis ging daarover de discussie aan met de anarchistische leider Kropotkin die zelfs behoorlijk racistisch was in zijn argumenten voor de oorlog.

Het heeft ook wel iets te maken met het isolement waarin Domela Nieuwenhuis zat. Hij was een betrekkelijke eenling en had niet veel te verliezen. Maar het is een voortreffelijk defaitistisch standpunt. ‘Arbeiders hebben niets te winnen bij de oorlog’, stelde hij.

Mij wordt vaak gevraagd wat Domela Nieuwenhuis zou zeggen over hedendaagse politiek als hij nog geleefd had. In mijn ogen is zijn nadruk op zelforganisatie en de onafhankelijkheid van de arbeidersklasse die in zijn standpunt over de oorlog tot uiting kwam nog steeds relevant. Heel links, van de SP tot de PvdA. kan van deze standpunten zo langzamerhand wat leren.

Jan Willem Stutje (2012) Ferdinand Domela Nieuwenhuis - een romantische revolutionair. Uitgegeven door Atlas Contact.


Deze boekbespreking verscheen eerder op socialisme.nu

Naar boven