Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

De val van Morsi en de toekomst van de Egyptische Revolutie PDF Print Email
Geschreven door Brecht De Smet* op vrijdag, 05 juli 2013
Op woensdag drie juli verklaarde de Egyptische opperbevelhebber van de Strijdkrachten Abdul Fatah Khalil al-Sissi dat president Mohamed Morsi was afgezet en de grondwet was opgeheven. Adli Mansour, het recent verkozen hoofd van het Grondwettelijk Hooggerechtshof, werd tot president ad interim benoemd.  

 

Drie gezaghebbende figuren die de verschillende denominaties vertegenwoordigden – de liberale Mohamed al-Baradei, de islamitische sheikh al-Azhar en de koptische paus – schaarden zich met hun morele autoriteit achter de militaire interventie. De tussenkomst van het leger greep plaats in de context van protesten die zelfs de 25 januari-opstand van 2011 overtroffen. Volgens sommige schattingen zouden zelfs meer dan 30 miljoen Egyptenaren op straat gekomen zijn. Dit zijn historische cijfers van politiek protest, niet alleen voor Egypte, maar voor de gehele wereld.

 

Toch is de interpretatie van deze unieke gebeurtenis niet eenduidig. Direct na de speech van al-Sissi viel het woord “coup”. De teleurgestelde en razende pro-Morsi betogers beweerden dat het leger via de afzetting van de legitiem en democratisch verkozen president het democratiseringsproces kelderde dat na de val van Moebarak was opgestart. De staatsgreep bracht de revolutie terug naar af. Hoewel het Witte Huis voorzichtig was om de militaire interventie niet expliciet als een staatsgreep te duiden, was het voor de meeste buitenlandse waarnemers duidelijk dat de autonome actie van de Strijdkrachten weldegelijk een coup inhield. Hun reactie was echter verdeeld.

 

Terwijl op al-Jazeera politiek analist Marwan Bishara de militaire staatsgreep somber als een terugdraaien van de klok naar het Moebaraktijdperk beschouwde, claimden anderen dat het afzetten van Morsi een “tweede revolutie” inhield, die het gefaalde democratiseringsproces nieuw leven zou inblazen. Hun stelling werd bekrachtigd door de feestelijke sfeer die na al-Sissi’s speech losbarstte onder de honderdduizenden anti-Morsi betogers op Tahrir en nabij het presidentieel paleis. Eerder dan een militaire coup en een nederlaag voor de democratie, leek dit een overwinning van de revolutionaire volksmacht.

 

De verwarring over wat er nu feitelijk in Egypte aan de hand is, is groot. Moeten we blij zijn omdat een autoritaire president afgezet is onder druk van een massale volksbeweging, of moeten we vrezen dat de democratische “lente” in Egypte definitief voorbij is? In onze interpretatie van dit complexe proces worden we gehinderd door een aantal binaire tegenstellingen die ons denken determineren: coup versus revolutie; secularisme versus islamisme; verkiezingen versus straatprotesten; overwinning versus nederlaag; enzovoort.

 

Bijna een jaar geleden publiceerde ik een opinie over de Egyptische presidentsverkiezingen en de noodzaak om aan de tegenstelling leger versus Moslimbroeders te ontsnappen. Zes maanden later schreef ik een stuk over de aard van verkiezingen in het tijdperk na Moebarak en hoe het electorale proces werd aangewend om de revolutie te fnuiken. Hoewel de protagonisten in het verhaal ondertussen van plaats zijn gewisseld, blijft het script hetzelfde. Ik meen dan ook dat de militaire interventie en de komende verkiezingen en grondwetswijzigingen noch een stap vooruit, noch een stap achteruit betekenen, maar een nieuwe vorm van de contrarevolutie die sinds 2011 met het revolutionaire proces gepaard ging.

 

Een Coup-Revolutie

 

Het is interessant om de gebeurtenissen van de voorbije dagen, weken en maanden te beschouwen doorheen het perspectief van een revolutionaire opstand “van onderuit” én een staatsgreep “van bovenaf”. Deze twee tendensen sluiten elkaar niet uit, maar hebben elkaar juist versterkt. Sinds de constitutionele verklaring van Morsi op 22 november 2012 ontstond er een toenemend ongenoegen, zowel onder de georganiseerde oppositiekrachten, als onder de brede bevolking, over het beleid van de Egyptische president, die er niet in slaagde een maatschappelijke consensus rond een nieuwe grondwet op te bouwen en die de oude, autoritaire structuren en privilegies van het leger en de veiligheidsdiensten ongemoeid liet. Daarenboven was Morsi niet in staat om de enorme economische problemen en de sociale tegenstellingen waarmee Egypte kampt op te lossen, of zelfs maar een bevredigende aanzet tot oplossing te geven.

 

Een aantal jonge activisten wisten de uiteenlopende politieke en economische frustraties van een verscheidenheid aan groepen – stedelijke middenklassen, industriearbeiders, vrouwen, Kopten, werklozen, enzovoort – te kanaliseren doorheen een simpele eis: Morsi moet weg. Net als Moebarak voor hem, vertegenwoordigde de Moslimbroederpresident de bron van alle maatschappelijke problemen. Wanneer Morsi zou opstappen, zou de monopolisering van het politieke veld door de Moslimbroeders worden doorbroken en de weg worden vrijgemaakt voor een echte democratisering. 

 

Het instrument waarmee de beweging Tamarrod (Rebellie) deze eis verspreidde, was relatief nieuw in de Egyptische straatpolitiek: een papieren petitie. In tegenstelling tot de mobilisaties via twitter en facebook, moedigde dit instrument jonge activisten aan om van deur tot deur te gaan en met gewone mensen direct in discussie te treden. De politieke oppositie trad deze petitiecampagne bij, maar domineerde haar niet, wat de spontaniteit en legitimiteit van de beweging in de ogen van de brede bevolking versterkte. Uiteindelijk leidde de geduldige en gestage mobilisatie van duizenden activisten tot een massa-opstand waarvan niemand de schaal had durven voorspellen.

 

Het ongenoegen van een meerderheid van de bevolking sloot aan bij de groeiende bezorgdheid in de rangen van de legerleiding over de instabiele toestand van het land. Ondanks spanningen tussen beide groepen, was er sinds maart 2011 een goede verstandhouding tussen de Moslimbroeders en de legertop. Het militaire apparaat en de Broederschap vormden samen een tandem van de macht, waarbij beide groepen vechten om wie eigenlijk aan het stuur mocht zitten. Tezelfdertijd beseften ze dat ze elkaar nodig hadden om voldoende trapkracht uit te oefenen. Zolang beide elitefacties erin slaagden om de revolutionaire oppositie te verdelen, bleef hun tandem rijden.

 

Zo werd Morsi’s constitutionele verklaring van 12 augustus 2012, die de oude generaals van de Supreme Council of Armed Forces (SCAF) op pensioen stuurde en hun uitvoerende en wetgevende macht in handen van de president bracht, voorgesteld als een “democratische coup” en een demilitarisatie van de staat. In werkelijkheid was dit een formalisatie van een arbeidsdeling tussen leger en Moslimbroeders: in ruil voor de bescherming van de militaire economische belangen en politieke privilegies – zoals het uitblijven van parlementaire controle over het legerbudget – lieten de generaals het bestuur van het land over aan hun civiele partner.

 

De toenemende instabiliteit en het ontstaan van een nieuwe massabeweging in de straten maakte echter duidelijk dat de Moslimbroeders niet in staat waren om het revolutionaire proces te pacificeren. De volksprotesten hadden opnieuw het potentieel om de bestaande orde omver te werpen. Het ultimatum dat de legertop op 30 juni aan alle betrokken partijen stelde, was dan ook in de eerste plaats een roep naar een onderhandeld compromis tussen de verschillende georganiseerde politieke krachten. Maar Morsi achtte zijn positie sterk genoeg: hij dacht dat hij kon rekenen op het getal van zijn aanhangers, zijn legitimiteit als democratisch verkozen president (ook in de ogen van de internationale gemeenschap) en de onwil van de generaals om effectief een staatsgreep uit te voeren.

 

De legertop besefte het gevaar van de toenemende radicalisering van de Egyptische straat en zocht toenadering tot de oppositie om een breed blok tegen Morsi te kunnen vormen, dat de bittere smaak van een staatsgreep zou kunnen wegnemen. Uit naïviteit of opportunisme gingen de leiders van de oppositie maar al te graag in op dit voorstel, dat hun een snelle weg bood om direct in het politieke veld te worden opgenomen.

 

Een amalgaam van tegenstellingen

 

Op deze manier kruisten drie tegenstellingen elkaar. De eerste confrontatie is die tussen revolutie “van onderuit” en contrarevolutie “van bovenaf”, waarbij eerst het leger, dan de Moslimbroeders en nu weer het leger de volksmassa’s het initiatief probeerden af te nemen en hun eigen richting aan het proces trachtten op te leggen. De vele verkiezingen sinds 2011 vormden een van de vele werktuigen in dit contrarevolutionaire proces. Het tweede conflict wordt uitgevochten binnen de Egyptische elites: Moslimbroederpotentaten zoals Khairat al-Shater tegenover de economische macht van de legertop; ex-regime tycoons zoals (de inmiddels veroordeelde) Ahmed Ezz tegenover liberale kapitalisten zoals Naguib Sawiris; politieofficieren tegenover generaals; enzovoort.

 

Hoewel deze groepen bepaalde objectieve belangen delen – economische stabiliteit, productiviteit, lage lonen, enzovoort – zijn ze het niet noodzakelijk eens met de wijze waarop het politieke en economische bestel in Egypte georganiseerd moet worden. De derde contradictie ten slotte is binnen de revolutionaire beweging zelf. De overweldigende eenheid tijdens de 25 januari-opstand van 2011 waarbij “het volk” zich tegen “de dictator” keerde, heeft reeds lang plaats geruimd voor breuklijnen die door de hele beweging lopen en vaak van bovenaf werden aangemoedigd: secularisten versus religieuzen; politieke hervormers versus sociale activisten; reformisten versus revolutionairen; enzovoort.

 

Wat voor de revolutionaire beweging een breuklijn betekende, werd de lijm waarmee bepaalde elites een deel van de massa aan zich konden binnen. Zo wierpen de Moslimbroeders zich op als de hoeders van islamitische identiteit, terwijl het militaire apparaat de seculiere kaart speelde.                       Zo verwierpen liberale oppositieleiders de roep van arbeiders en boeren naar een sociale revolutie en werden stakingen en andere economische protesten als destabiliserend voor de prille democratie gebrandmerkt. Op deze manier werden revolutionaire krachten tijdens de voorbije twee jaar versnipperd en versplinterd. De Tamarrod-campagne slaagde er voor het eerst sinds lang in om de meeste van deze groepen opnieuw te verenigen rond een gedeelde eis en mobilisatie.

 

Anderzijds zorgde de focus en kritiek op het Moslimbroederpresidentschap ervoor dat Tamarrod een belangrijk deel van de revolutionaire beweging van zich vervreemdde: met name de islamistische jongeren die zich in en rond de Moslimbroeders bevinden. De deelname aan de petitiecampagne van twijfelachtige oppositiefiguren zoals Amr Moussa en ex-regime elementen (feloul) was koren op de molen van de Moslimbroederleiding die beweerde dat hun tegenstanders de contrarevolutie vertegenwoordigden. Het eindresultaat was een monsterverbond tussen de revolutionaire krachten van Tamarrod, de liberale oppositie, feloul, salafisten van de Nour-partij, het al-Azhar-instituut, de Koptische Kerk en de legertop.

 

Permanente Revolutie

 

De opstand van 30 juni vormde geen tweede revolutie, maar een nieuw moment in een voortdurend revolutionair proces, waarvan de wortels terug reiken tot de eerste protesten en stakingen tegen Moebarak een decennium geleden. Dit proces is geen graduele en lineaire “democratische transitie”, maar een voortdurende strijd tussen revolutionaire en contrarevolutionaire krachten – met overwinningen en nederlagen voor beide kampen – die gecompliceerd wordt door diverse breuklijnen die dwars door de gelederen lopen.

 

Het is tevens een leerschool, waarbij gewone mensen, vaak voor het eerst, deelnemen aan het politieke leven, ervaringen opdoen, illusies verwerven en doorprikken. De recente massamobilisatie van 30 juni is bijgevolg zowel een klinkende overwinning, als een nederlaag voor de revolutionaire beweging. Het is een overwinning omdat de straat opnieuw het gelaat van de Egyptische samenleving heeft veranderd. Hoewel het leger Morsi formeel afzette, was zijn val reeds ingezet door de onophoudelijke massamobilisaties van de voorbije dagen. De betogers en stakers zijn zich vandaag eens te meer bewust van hun macht om elke leider die hen niet zint af te zetten. Dit is op zich een fantastische realisatie van volkssoevereiniteit in Egypte.

 

Maar Tamarrod eindigde ook ten dele in een nederlaag, aangezien het uiteindelijk niet het volk was die de macht veroverde op de Moslimbroeders; de demonstranten riepen het leger in om hun eisen te realiseren. Net als in 2011 ontnam de legertop de revolutionaire beweging het initiatief en kon het de straatpolitiek via de geijkte wegen kanaliseren: een overgangsregime en de belofte van constitutionele hervormingen en nieuwe verkiezingen. In 2011 werden de beloftevolle zaden van directe democratie – de spontane volkscomités en de “Republiek Tahrir” – niet verder ontwikkeld als instrumenten van volksmacht.

 

Enkel de stakingscomités en onafhankelijke vakbonden bleven bestaan, maar deze werden enkel als particuliere uitdrukkingen van de arbeidersbeweging beschouwd en niet als werktuigen om de revolutie verder te zetten. Om de massamobilisaties te organiseren heeft Tamarrod ook een groot aantal comités in het leven geroepen, waar een verscheidenheid aan Egyptenaren in participeerde. De uitdaging voor de beweging bestaat er dan ook in om, niettegenstaande de opbouw van democratische structuren “van bovenaf”, deze instrumenten van volksmacht “van onderuit” verder uit te bouwen en in contact te brengen met de reeds bestaande stakingscomités en onafhankelijke vakbonden.

 

Het planten van deze zaden van volksmacht zijn cruciaal voor de komende fase van de revolutie.  De Egyptische heersende klassen en het leger en de veiligheidsdiensten in het bijzonder bereiden immers een nieuwe contrarevolutie voor. Op politiek vlak zal deze de vorm aannemen van een civiele, formeel-democratische en relatief seculiere regering, die echter de belangen en privileges van het leger en de veiligheidsdiensten niet met voeten treedt. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken zal niet fundamenteel worden hervormd en het defensiebudget zal buiten de parlementaire controle worden gehouden.

 

Aangezien zowel de liberale als de rechts-conservatieve oppositie de confrontatie met deze twee machtspilaren niet durft aan te gaan, zullen deze machtige, autonome entiteiten binnen de staat blijven bestaan en zullen zij de bewegingsvrijheid van politieke actoren blijven beperken.                    Op economisch vlak ziet Egypte sombere tijden tegemoet. Zonder een lening van het International Monetair Fonds (IMF) stort de begroting verder in. Met een lening van het IMF zal elke regering zich verplicht zien tot harde besparingen om aan de strenge leningsvoorwaarden te voldoen. Deze besparingen zullen het merendeel van de Egyptische bevolking treffen en het revolutionaire ongenoegen verder aanwakkeren. De enige uitweg is dan toenemende staatsrepressie en –geweld, zoals ook vanaf de jaren 1990 onder Moebarak gebeurde.

 

Vanuit de logica van winstbehoud en –verhoging van de huidige economische elites (waarbij de legertop geteld mag worden) staat in de komende maanden en jaren dus een confrontatie met de Egyptische arbeidersbeweging en de straat op de agenda. Een dergelijke agressieve politiek valt echter niet te rijmen met een fundamenteel proces van democratisering en het inwilligen van de centrale revolutionaire eisen van brood, vrijheid en sociale rechtvaardigheid. De uitbouw van de volksmacht in comités, netwerken en organisaties die los staan van de “van bovenaf” georkestreerde “democratische transitie” is bijgevolg noodzakelijk om deze nieuwe contrarevolutionaire uitdagingen het hoofd te bieden.

 

* Brecht De Smet is onderzoeker bij de Middle East and North Africa Research Group (MERA) aan de Ugent. Dit artikel verscheen eerder op zijn blog

 

Naar boven