Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Peter Tom Jones: "We bevinden ons op het einde van een tijdvak" PDF Print Email
Geschreven door David Dessers op dinsdag, 17 oktober 2006

Indien we apocalyptische toestanden willen vermijden en indien we de landen uit het Zuiden een eerlijke kans op ontwikkeling willen bieden, zullen de geïndustrialiseerde economieën uit het Noorden 90 procent minder energie en grondstoffen mogen verbruiken. Dat verdedigen Peter Tom Jones en Roger Jacobs in hun recente boek 'Terra Incognita', een vuistdikke turf van 670 pagina's. Rood sprak met Peter Tom Jones, die meteen enkele pistes aangeeft van hoe je dit in de praktijk kan realiseren. "Enkel via technologische verbeteringen zou je al tot een reductie van 75 procent kunnen komen". Maar je wedt best niet op één paard. "Er moet ook een ander soort economie komen, die onze productie- en consumptiepatronen radicaal wijzigt. En vooral, er moeten grenzen worden opgelegd."

Hoe is het boek eigenlijk tot stand gekomen?

Aanvankelijk wilden we vooral een analyse bieden van de verschillende stromingen in de milieufilosofie: deep ecology, social ecology, ecofeminisme enzovoort. Maar gaandeweg is het concept helemaal veranderd. Uiteindelijk is het een eerder wetenschappelijk boek geworden dat ook door een zeer stringente controleprocedure moest geraken.  Centraal staat de relatie tussen mens, economie en natuur. Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel bieden we een analyse van de bestaande milieuproblematiek. We baseren ons daarbij volledig op vakliteratuur, niet op de mainstream populaire literatuur. De beschikbare gegevens tonen aan dat de mondiale milieu-impact de duurzame draagkracht van de aarde overschrijdt, met de globale opwarming en het snelle biodiversiteitsverlies als twee van de meest gekende gevolgen. Daarnaast stelt men vast dat ongeveer 80% van de totale milieuimpact wordt veroorzaakt door 20 à 25% van de wereldbevolking, de zogenaamde mondiale consumptieklasse. Die bevindt zich niet (langer) alleen in het “Noorden” maar meer en meer ook in het Zuiden. De milieukwestie kan dus niet worden ontkoppeld van het mondiale rechtvaardigheidsvraagstuk. 

Dat eerste deel focust daarom ook sterk op de economie. We gaan na waarom de relatie tussen economie en ecologie vandaag zo problematisch is. We vertrekken daarbij vanuit het referentiekader van de ecologische economie. Hoe verhoudt de economie zich ten opzichte van het ecosysteem Aarde en in welke mate is die economie afhankelijk van een goede gezondheid van dat ecosysteem? 

In een tweede deel bieden we een ecologische geschiedenis van de planeet Aarde. We gaan terug naar het ontstaan van de mens en overlopen de drie samenlevingstypes, van jagers-verzamelaars naar landbouwsamenlevingen tot de industriële samenleving. Ik denk dat het de eerste keer is dat er in het Nederlands een ecologische geschiedenis wordt geschreven. En dat is de verdienste van Roger Jacobs, de co-auteur van het boek. De bedoeling van dat tweede deel is om inzicht te verschaffen over waar het in het verleden is fout gegaan om zo lessen te kunnen trekken naar de toekomst toe. Eén van de centrale stellingen luidt dat we ons opnieuw op het einde van een tijdvak bevinden. Als je kijkt naar de geschiedenis van de samenlevingsvormen dan zie je hoe de samenleving der jager-verzamelaars op een zeker ogenlik, ongeveer 12.000 jaar geleden, op haar natuurlijke grenzen botste.  Men werd verplicht om over te gaan naar een andere samenlevingsvorm, die meer mensen kon voeden. Zo ontstond langzaamaan de agrarische maatschappij. Hetzelfde kan je stellen voor de overgang naar de industriële samenleving, die steunt op het massale gebruik van fossiele brandstoffen. Wij verdedigen de stelling dat we vandaag aan de rand staan van de overgang naar een nieuwe samenlevingsvorm, die op een duurzamere manier moet kunnen omgaan met haar natuurlijke basis. Zoniet komen we in apocalyptische toestanden terecht. Dat is de keuze waar we vandaag voor staan. Ofwel gaan we naar een post-industriële samenleving waarin heel de economie en het menselijke samenleven op een andere manier georganiseerd zal moeten worden, ofwel wordt het – laten we even overdrijven – de ondergang.

Dat brengt ons bij het derde deel, waarin jullie op zoek gaan naar uitwegen uit de crisis.

In het derde deel van het boek denken we inderdaad na over de vraag hoe je zo’n nieuwe samenlevingsvorm kan vormgeven. Uit de eerste twee delen concluderen we immers dat, wetenschappelijk bekeken althans, de economieën uit het Noorden hun materiaalverbruik tijdens de komende decennia moeten terugschroeven met 90 procent (met een “factor tien”). Ook wat CO2-uitstoot betreft zullen we naar een daling moeten gaan in die grootteorde. Die berekeningen zijn gebaseerd op uiteenlopende gegevens. Aan de ene kant gaan we ervan uit dat de mensen uit de armere landen op de wereld het recht hebben hun aandeel in de milieugebruiksruimte aanzienlijk te vergroten. Bovendien houden we er rekening mee dat we naar een bevolkingsevolutie gaan van minstens acht miljard mensen tegen 2050. Tot slot gaan we ervan uit dat we de wereld binnen een ecologisch-duurzame schaal willen houden. Die drie elementen samen maken dat we in het Noorden naar een daling van 90 procent moeten. Dat is het uitgangspunt, de wetenschappelijke uitdaging waar we voor staan. Om dat te kunnen halen, schuiven we twee complementaire pistes naar voor; enerzijds uitwegen op macropolitiek vlak en anderzijds mogelijkheden op micropolitiek vlak. We plakken daar twee termen op, nl. ecoefficiëntie en sufficiëntie. 

Kan je die termen even toelichten? 

Ecoefficiëntie betekent een radicale verbetering van onze technologie. Op dat vlak bestaan er vandaag reeds hoopvolle studies van het Wupertalinstituut die erop wijzen dat we door een technologische vooruitgang eenzelfde output zouden kunnen genereren met een daling van de input van 75 procent, oftewel een factor vier. We hebben dus veel hoop op dat vlak. Maar toch zijn we ervan overtuigd dat enkel en alleen een ecologische efficiëntierevolutie onvoldoende zou zijn. De winst die geboekt wordt op technologisch vlak, wordt immers vaak opgegeten door de verdere stijging van de consumptie.  Als de efficiëntie van een automotor bijvoorbeeld met vijf procent vooruitgaat, maar er worden tegelijkertijd tien procent méér kilometers gereden, heb je nog  steeds een netto achteruitgang. Je kan dus nooit enkel en alleen wedden op dat ene paard van technologische verbetering. Je zal ook moeten werken op het vlak van sufficiëntie.  Dan hebben we het over een ander wereldbeeld, een andere visie op de relatie tussen mens en natuur, een andere visie op wat ‘het goede leven’ is. En dan stel je ook een aantal dingen in vraag die in het huidige economische systeem eigenlijk heilige huisjes zijn, zoals bijvoorbeeld de groei-economie. En zo komen we bij de derde uitweg die we zien, namelijk een radicale omvorming van het economisch kader. Vandaag is die economie te veel gericht op marktmechanismen. De heersende politiek gaat ervan uit dat de vrije markt tot de meest optimale resultaten zal komen. Ook internationaal legt men, althans in theorie, de nadruk op vrijhandel tussen landen. Wij zetten ons expliciet af tegen deze ideeën en schuiven een ander kader naar voor, de “ecologische economie”.

Wat houdt die term "ecologische economie" eigenlijk in?

De "ecologische economie" onderscheidt zich van de "milieueconomie". Dat is belangrijk. De milieueconomie zegt dat de neoklassieke economie faalt op het vlak van het milieu. Het komt erop neer dat een aantal externe kosten, zoals milieukosten, niet geïnternaliseerd worden in de prijzen van producten. Milieueconomen zullen dus zeggen dat je dit moet corrigeren en dat je bijvoorbeeld die milieukosten moet doorrekenen in de prijzen. Volgens de theorie zal de markt op die manier toch weer tot een maatschappelijk evenwicht komen. Dat klinkt echter beter dan het in werkelijkheid is. Het is niet omdat bijvoorbeeld de brandstofprijzen plots stijgen met twintig procent, dat je daardoor automatisch een beweging krijgt die ertoe leidt dat de totale uitstoot van koolstofdioxide binnen een ecologisch duurzame schaal zou terechtkomen. De markt kan daar geen oplossing bieden. De markt kent geen ingebouwd mechanisme om tot een duurzame schaal te komen. De markt respecteert bovendien enkel maar de koopkrachtige vraag. Mensen zonder koopkracht tellen niet mee. In die zin kan zo’n “maatschappelijk evenwicht”  perverse gevolgen hebben. Als je die klassieke berekeningen immers consequent doortrekt dan blijkt een mensenleven in een arm Afrikaans land veel minder waard te zijn dan in een rijk land, gezien de bereidheid om iets te betalen (willingness to pay in economisch jargon) om ecologische risico's te vermijden er veel kleiner is. Denk maar aan de gekende uitspraak van een voormalige hoofdeconoom van de Wereldbank, Lawrence Summers. Hij stelde dat het Zuiden ondervervuild was en dat het dus hoog tijd werd dat de vuilste economieën van het Noorden zouden overgeplaatst worden naar het Zuiden en dat dit tot een betere maatschappelijk situatie zou leiden. Het is een amorele uitspraak die wellicht niet gedeeld wordt door de meeste milieueconomen maar ze toont wel aan waartoe de rechtlijnige doortrekking van die ideeën kan leiden.

De ecologische economie daarentegen stelt dat marktmechanismen soms wel een rol kunnen spelen, maar dat die markt toch vooral zeer drastisch ingeperkt en omkaderd moet worden. In de ecologische economie onderscheidt men drie problemen: de ecologische schaal van de economie, de verdelingskwestie en de toewijzing van productiefactoren. Prioritair is het opleggen van een ecologisch duurzame schaal. Dan moeten er rechtvaardige verdelingsmechanismen ingesteld worden en pas in derde en laatste instantie komen marktmechanismen aan bod.  Internalisering van kosten, een milieueconomisch instrument, is dus noodzakelijk, maar niet voldoende.

Wie moet die plafonds dan opleggen?

Overheden moeten dat doen, nationale en supranationale overheden, afhankelijk van het probleem. Bij een mondiaal probleem, zoals de globale opwarming, moet die ecologisch duurzame schaal op mondiaal niveau ingesteld worden. Je kan vandaag een voorzichtige schatting maken van wat de maximaal toelaatbare CO2-uitstoot bedraagt om gevaarlijke toestanden, bijvoorbeeld een stijging van de temperatuur met gemiddeld méér dan twee procent, te vermijden.  Die schaal moet opgelegd worden door de overheden, in dit geval bijvoorbeeld een mondiale milieuorganisatie zoals het Milieuprogramma van de VN. Dat is eigenlijk een vorm van planning, een planning op wereldvlak.

Er zijn uiteraard nog andere soorten van milieuproblemen die zich eerder stellen op regionaal vlak. Ook daar moet je dan in overeenstemming met het probleem een schaal gaan berekenen die opgelegd kan worden door een lokale of regionale overheid. Dat is het principe. We kijken wat het duurzame niveau is inzake de inpalming van de milieugebruiksruimte en op basis daarvan moeten er plafonds ingesteld worden.

Voorts moet er gezorgd worden voor een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van die milieugebruiksruimte. Je kan wel maxima vastleggen, bijvoorbeeld voor CO2, maar als je het verdelingsmechanisme helemaal onrechtvaardig maakt dan heb je misschien wel een ecologisch duurzame situatie maar geen sociale. Er valt natuurlijk te discussiëren over wat precies rechtvaardig is, maar het principe is alleszins duidelijk. Pas in derde instantie wordt er wel een beroep gedaan op de markt om de eerder opgelegde uitstootreductie zo “kostenefficiënt” mogelijk te realiseren. Als je verschillende bedrijven hebt waarvan het ene zeer ver staat op technologisch vlak en het andere nog gebruik maakt van aftandse procédés, dan zou het onlogisch zijn om van beide bedrijven te vragen evenveel te reduceren. Het is dan efficiënter om die reducties vooral door te voeren in die bedrijven waar er nog maar weinig is gebeurd op ecologisch vlak. Dat is de bedoeling van die marktmechanismen. Dat is dus heel wat anders dan je lot te verbinden aan die markt.

Eigenlijk horen we dus een pleidooi voor een grotere greep van de overheid op de economie. In de praktijk zien we de tegenovergestelde beweging met het neoliberalisme. De vraag luidt dus met welke strategie je deze ideeën ook operationeel kan maken…

De theorie hierachter klopt als een bus. Ook in de praktijk zie je dingen bewegen. Maar we hebben natuurlijk te maken met ongelijke machtsrelaties, het verschil tussen de harde wet van WTO en de zachte wet van het milieuprogramma van de VN. Eigenlijk gaat het gewoon om een aantal principes van het gezond verstand. We zijn hier niet over utopische zaken bezig. We zeggen gewoon dat er een ecologisch duurzame schaal moet ingesteld worden of dat we anders allemaal naar de haaien gaan. Maar je botst natuurlijk op de actuele internationale politieke context.

Kan je niet beginnen met het klimaatvraagstuk bijvoorbeeld een prominentere plaats te geven binnen de Wereld Sociale Fora. Of zou je niet moeten trachten om de vakbeweging te winnen voor ecologische duurzaamheid?

Er is daar inderdaad nog veel werk aan de winkel. De man en vrouw in de straat overtuigen is één ding, maar we zouden er op zijn minst moeten in slagen de sociale krachten te bereiken. Een beweging als Attac heeft zich recent bijvoorbeeld formeel in het kamp van de ecologische economie geplaatst. Er verscheen overigens ook een discussiecahier van Attac over deze kwestie. Dat is nieuw. Drie tot vier jaar geleden zou Attac nooit zo’n document hebben uitgegeven. Maar als je naar de vakbeweging, de Noord-Zuidbewegingen of de vredesbeweging kijkt, kan je enkel maar vaststellen dat er nog veel werk te verrichten is. In die zin is het positief dat er recent een nieuwe denktank is opgericht die een dertigtal figuren uit het Vlaamse ecosociale landschap verenigt. In februari organiseren we met die groep voor het eerst een colloquium rond ecologische economie, met internationaal gerenommeerde sprekers, waaronder Andrew Simms van de New Economics Foundation. We publiceren meer en meer vrije tribunes in kranten, worden geinterviewd door de radio. Er verschijnen allerhande publicaties. Ik denk dus dat er langzaam een draagvlak ontstaat, maar het heeft zijn tijd nodig.

We maken in ons boek een onderscheid tussen veranderingen van eerste en van tweede orde. De veranderingen van tweede orde hebben te maken met utopia. Het gaat dan niet enkel over de creatie van een meer ecologische samenleving maar ook over de insluiting van het kapitalistisch systeem.

Vandaag kan je echter niet anders dan vertrekken vanuit de reële toestand en dus focussen op veranderingen van eerste orde. Op dat vlak verdedigen we wat sociale herverdeling betreft het programma van Attac, wat ecologische duurzaamheid betreft de principes van de ecologische economie. 

Maar let op, zoals al aangegeven is ons boek in eerste instantie een wetenschappelijk boek. Het was niet onze betrachting een zeer politiek boek te schrijven. We willen vooral enkele belangrijke debatten weergeven die zich vandaag stellen op economisch en milieu-wetenschappelijk vlak. Maar dat neemt niet weg dat we als geëngageerde wetenschappers standpunten innemen. We houden bijvoorbeeld een pleidooi voor méér greep van de gemeenschap op de economie,voor minder vrijhandel, voor een ander soort handel…een handel die sociaal en ecologisch duurzaam is. Het neoliberalisme zorgt ervoor dat het hoe langer hoe moeilijker is om de ecologische kosten te internaliseren in de prijzen. Als je vandaag de exporteconomie van landen als de Filipijnen, Thailand of Chili bekijkt, stel je vast dat die hun natuurlijk kapitaal eigenlijk in sneltempo aan het vernietigen zijn voor almaar minder geld. Dat toont ook aan dat de belangen binnen die landen niet gelijklopend zijn en dat de economische elites van ginder er, samen met Westerse multinationals, alle belang bij hebben om dat hele snelle gebruik van dat natuurlijk kapitaal voort te zetten. De winstmarges zijn immers enorm. Maar dat gaat dan wel ten koste van de langetermijngezondheid van die samenlevingen. In die zin spreken we in het ecologisch-economisch jargon van illusoire groei. Dat werd onder meer aangetoond voor Chili en Thailand. De Duurzame Economische Welvaart (een sociaal-ecologisch gecorrigeerde versie van het BNP) van die landen gaat achteruit, ondanks een snelle stijging van het BNP. Op korte termijn levert dat fikse winsten op voor de elite, op de lange termijn levert het enkel maar een handicap op voor deze landen.

Zo belanden we bij nog een ander thema uit jullie boek, de kritiek op de "groeieconomie".

We bekritiseren inderdaad een beleid dat eenzijdig gericht is op een systematische verhoging van het Bruto Nationaal Product. Op basis van empirische gegevens tonen we aan dat een heel aantal argumenten om BNP-groei te verdedigen niet opgaan in de praktijk. Zo is er het argument dat je BNP-groei op mondiaal vlak nodig zou hebben om armoede te kunnen bestrijden. Een Londense denktank heeft recent nog met hard cijfermateriaal aangetoond dat er in de periode 1999-2001 166 dollar mondiale BNP-groei nodig was om 1 dollar armoedeverlaging te genereren. Als je dan de ecologische schaduwkosten van die groei meerekent, merk je dat het om een nogal inefficiënte manier van armoedeverlichting gaat.  Eigenlijk is het pure waanzin. De armsten gaan er materieel niet echt op vooruit, maar tegelijkertijd ondervinden zij wel de grootste hinder van de ecologische gevolgen van die groei.

Daarnaast moet je ook vaststellen dat het Westerse ontwikkelingsmodel onmogelijk veralgemeend kan worden naar de ganse wereld. Je kan de Noord-Amerikaanse of Europese productie- en consumptiepatronen onmogelijk universaliseren naar de hele wereldbevolking. Er zijn nu éénmaal reële biofysische grenzen aan die BNP-groei. Zoals al gezegd moet onze economie met een factor 10 dematerialiseren om leefbaar te blijven. Dat is onverzoenbaar met exponentiële BNP-groei. Zelfs als die groei in de praktijk steeds minder milieubelastend zou worden, kan je een dematerialisering met een factor 10 niet verzoenen  met een systematische BNP-groei. Onmogelijk.

Een laatste argument heeft te maken met enkele sociologische studies, waarin men het verband onderzocht heeft tussen BNP-groei en het subjectief welzijnsniveau.  Dat onderzoek heeft interessant cijfermateriaal opgeleverd dat allicht te weinig gekend is. Men toont aan dat BNP-groei een zeer inefficiënte manier is om het welzijn van de mensen te verhogen. Ten eerste wordt er vastgesteld dat BNP-groei helemaal niet tot een welzijnsverhoging hoeft te leiden. Enkel in situaties waarin de inkomens zeer laag zijn kan BNP-groei  tot welzijnstoename leiden. In Japan is het BNP de laatste dertig jaar vervijfvoudigd en toch is er niets veranderd aan het subjectief welzijnsniveau. Boven een bepaald inkomensniveau krijgt de volksmond dus gelijk: geld maakt niet gelukkig. De verhoging van het subjectieve welbevinden kan efficiënter verhoogd worden door te werken aan een verbetering van et algemeen sociaal klimaat, zoals de voorziening van goede sociale voorzieningen, openbare diensten, groene ruimtes etc 

Welke veranderingen hebben jullie voor ogen op micro-economisch niveau?

Als we spreken over micro-economische veranderingen mogen we ons zeker niet beperken tot individuele levensstijlveranderingen. Anders kom je in een new-ageverhaal terecht. Het moet de ambitie zijn om de maatschappelijke stroom om te keren, eerder dan met enkele individuen tegen de stroom in te zwemmen. Uiteraard gaat het er niet om dat we tien keer minder zouden mogen eten of drinken. Wist je dat je enkel via een vegetarisch dieet tot een vermindering van 90 procent verbruik van water, energie en grondstoffen kan komen?  Ook de herkomst van de producten is van belang. Vandaag is het blijkbaar normaal om wijn te drinken die aan de andere kant van de wereld werd geproduceerd. En ondanks de hoge ecologische kost daarvan, merk je er in de prijzen niets van. Het gaat erom dat we anders moeten consumeren en, ja, op een aantal vlakken ook minder. Kijk naar mobiliteit. Stel dat je louter wedt op milieuvriendelijkere technologie dan zou je een pleidooi kunnen houden voor “milieuvriendelijke auto's”. Bovendien zou je kunnen stellen dat die auto's op biobrandstof moeten rijden. Wij zeggen dat dit een deeltje van de oplossing kan zijn maar het is onvoldoende. We moeten een totaal andere visie op mobiliteit ontwikkelen. Daarbij hebben we behoefte aan veel beter openbaar vervoer en aan een andere kijk op hoe mensen zich kunnen verplaatsen. Wat auto's betreft moeten we hoe dan ook naar minder auto's die ook minder kilometers maken.

Slotsom: een pleidooi voor sufficiëntie is essentieel. We need to live more simply, so others can live at all, zeggen de grondleggers van de ecologische voetafdruk. Het komt erop aan de mensen te overtuigen dat zo’n andere visie op het leven kan leiden tot een minder gestresseerd en bijgevolg beter leven. Alleen indien we tot zo’n maatschappelijke onthaasting komen, zal de toekomst veilig gesteld kunnen worden.  

Naar boven