Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

De lange weg naar een Europese sociale beweging PDF Print Email
Geschreven door David Dessers op zaterdag, 05 maart 2005

Op zaterdag 19 maart trekken de Europese vakbonden samen met de Europese andersglobalisten de straat op in Brussel. Ze richten hun pijlen op de Europese lentetop, die enkele dagen later van start gaat in de hoofdstad en het neoliberale beleid van de lidstaten in een hogere versnelling wil brengen. Rood sprak hierover met Frank Slegers, van de Europese Marsen tegen de werkloosheid, precaire arbeid en sociale uitsluiting, het Europees netwerk dat reeds in 1997 werklozenmarsen organiseerde vanuit alle hoeken van het continent richting de Europese top van Amsterdam.

Frank Slegers stond mee aan de wieg van het Sociaal Forum van België, het samenwerkingsverband van de twee grote vakbonden, een aantal grote NGO's en tal van sociale bewegingen en actiegroepen in het kader van het andersglobalisme. Als vertegenwoordiger van dat Belgisch Sociaal Forum werd hij ook snel een kartrekker van het Europees Sociaal Forum, dat voor de eerste keer plaatsvond in Firenze in 2002. Er loopt één rode draad doorheen al dat engagement; de betrachting om een Europese sociale beweging op te bouwen die de degens kan kruisen met de neoli-berale Europese politiek.

Frank Slegers: We stellen met de Euromarsen vast dat de aanvallen tegen de werklozen, de pensioenen, de gezondheidszorg, de openbare diensten, de sociale zekerheid, zeg maar tegen de verworvenheden die de arbeidersbeweging heeft opgebouwd middels de krachtsverhoudingen van na de tweede wereldoorlog, land na land plaatsgrijpen. Er is ook telkens land na land verzet. Maar dat verzet loopt vaak uit op nederlagen. En één van de redenen waarom dat verzet op nederlagen uitloopt, is dat er meer en meer krachtsverhoudingen spelen op Europees vlak. Voor een groot stuk wordt het beleid op Europees vlak bepaald. De enige manier om daadwerkelijk weerstand te bieden en op te komen voor alternatieven bestaat erin om de nationale strijd te koppelen aan Europese strijd. Dat betekent dat je in de Europese Unie een kracht moet opbouwen die tegenover het neoliberalisme in staat is om weerstand te bieden, in verzet te gaan en op te komen voor alternatieven.

Deze stelling lokt op zich al heel wat debat uit. Sommigen zullen aanvoeren dat de sociale politiek nog steeds een bevoegdheid van de lidstaten is. Kijk naar de Europese verdragen, naar de Europese grondwet; sociale zekerheid blijft inderdaad de facto een bevoegdheid van de lidstaten. Dat is dus juist maar tegelijkertijd ook onjuist. Een aantal bevoegdheden worden immers wel op Europees niveau georganiseerd, namelijk heel het financieel-economisch kader en het budgettair beleid. Zo is er het stabiliteitspact, dat aan alle lidstaten beperkingen oplegt in verband met hun begrotingen. Het vrij verkeer van kapitalen zorgt er bovendien voor dat ook het fiscaal beleid sterk door Europa bepaald wordt. Bovendien wordt de monetaire politiek van de lidstaten bepaald door de Europese Centrale Bank. Het concurrentiebeleid, het handelsbeleid en noem maar op… het wordt allemaal bepaald op Europees niveau.

Dat Europees economisch, fiscaal en monetair kader wordt op neoliberale leest geschoeid.  Dan is het natuurlijk zeer relatief om te beweren dat het sociaal beleid op nationaal vlak wordt beslist. Wat valt er immers nog te beslissen als heel dat economisch-financieel kader op Europees niveau wordt vastgelegd? Méér nog, het is een bewuste politiek om die sociale politiek, die heel concrete vormen aanneemt, op nationaal niveau te houden. Dat betekent immers dat het verzet op nationaal vlak geconcentreerd blijft zodat het economisch en financieel kader buiten schot blijft. En dat terwijl dat financieel-economisch kader de sociale politiek stuurt en begrenst. Die situatie moet absoluut doorbroken worden. De sociale beweging mag deze situatie niet aanvaarden en moet haar eisen zelf op het Europese vlak naar voor brengen. Het natio-naal verzet is vandaag een verbrokkeld verzet als het niet verbonden wordt met Europese strijd. Vandaar stapelen we de nederlagen op elkaar.

Vandaag horen we vaak spreken over de strijd voor een sociaal Europa. Daar worden nogal uiteenlopende invullingen aan gegeven. Sommigen eisen meer sociale bevoegdheden voor Europa. Anderen vinden dat niet voldoende en eisen meteen sociale rechten die Europees gegarandeerd moeten worden. Maar opdat het debat ergens over zou gaan moeten we beginnen met een sociale beweging op Europees vlak op te bouwen. Anders blijven de anderen de agenda bepalen. Dat is wat ons betreft de inzet van de betoging van 19 maart in Brussel. Wij willen een stap vooruit zetten in de richting van een sociale beweging die in staat is om op Europees vlak te handelen. Wanneer kunnen we zeggen dat de betoging een succes is? Wel, op het moment dat al die mensen die de jongste jaren in de verschillende Europese landen -recent in Frankrijk, Duitsland, Nederland- op straat zijn gekomen tegen het asociale beleid van hun regeringen, het gevoel hebben dat de betoging van 19 maart hun strijd optilt tot op het Europese niveau. Dat is voor ons de inzet van 19 maart.

Hoe komt het dat de opbouw van zo'n Europese sociale beweging gepaard gaat met zoveel moeilijkheden?

Frank Slegers: De moeilijkheden situeren zich op verschillende niveaus. Het eerste probleem is dat de Europese linkerzijde actief heeft meegewerkt aan de Europese neoliberale constructie. Die constructie werd gevormd door de eenheidsakte van 1986 en het Verdrag van Maastricht van 1992.  Dat zijn de sleutelverdragen die vorm hebben gegeven aan de huidige Europese structuur. Tot daarvoor was Europa een douane-unie en was de idee dat er vooruitgang geboekt zou worden door aan die douane-unie een Europese structuur te geven; door Europese fiscale wetgeving, Europese monetaire wetgeving, Europese budgettaire wetgeving enz. Dat is echter niet gelukt. Europa raakte in de jaren ‘70 en ‘80 in crisis. Onder andere de Britten wilden niet meer meedoen en heel de besluitvorming liep vast. Daarvoor was er ook al de lege-stoelpolitiek van de Gaulle. Halfweg de jaren ‘80 werd het geweer dan van schouder veranderd. Voortaan ging men ervan uit dat de markt Europa één zou maken. De concurrentie zou op alle terreinen vrij spel krijgen en zo zou Europa ééngemaakt worden. Het was de tijd van de opkomst van de neoliberale politiek met Reagan en Thatcher. Die nieuwe koers betekende een totale draai in de methode van Europese opbouw. Het was onder leiding van de sociaal-democraat Jacques Delors dat deze koerswijziging gerealiseerd werd. Het Europees Vakverbond begon wel ongerust te worden door dat neoliberale offensief. Op zeker moment dreigde het EVV zelfs met mobilisaties tegen die neoliberale koers. Maar het Europees Vakverbond heeft zich laten foppen door Jacques Delors, die toen plots een gans pakket aan hervormingen op Europees vlak beloofde om een sociaal luik te realiseren. Het EVV liet haar dreigementen varen maar van het so-ciaal Europa werd verder niet veel meer vernomen. Het neoliberale Europa werd dus geslikt. Die medeplichtigheid van de linkerzijde heeft heel de linkerzijde ontwapend en betekent vandaag een serieuze handicap.

Toch kan je je de vraag blijven stellen hoe het mogelijk is dat al die krachtige Europese vakbonden, die sterk verbonden waren met de naoorlogse welvaartsstaat, dit zomaar hebben laten passeren. Wel, dat komt omdat de vakbeweging - en de linkerzijde in het algemeen - zich identificeert met de Europese opbouw. Dat is het tweede probleem. Er heerst sterk het gevoel dat je in een wereld met hevige concurrentie van de VS, Japan en China, het Europees sociaal model maar zal kunnen handhaven, indien je dit op Europees niveau organiseert. De vakbonden gingen er dus vanuit dat de Europese éénmaking zou moéten lukken om het Europees sociaal model te kunnen laten standhouden. Dit bracht de vakbonden in een zeer defensieve situatie. Je hebt daar echter een nobele en een minder nobele versie van.

De minder nobele versie gaat ervan uit dat Europa de concurrentieslag moet winnen van de Amerikanen, de Chinezen en de Japanners. Dat was bijvoorbeeld lange tijd de houding van het Europees Vakverbond, dat geen weerstand biedt tegen de neoliberale éénmaking van Europa maar zich integendeel aanbiedt als sociale partner om die neoliberale éénmaking van Europa beter te laten lukken. Het Lissabonproces houdt in dat de Europese economie de meest competitieve ter wereld zou moeten worden. Dat wil dus zeggen dat wij het moeten winnen van de rest van de wereld. Wat zegt het EVV daarover? Het EVV kan ak-koord gaan met die doelstellingen maar meent dat je die concurrentiedoelstellingen niet enkel kan realiseren via li-beraliseringen en privatiseringen. Je hebt er ook hoog-opgeleide arbeidskrachten en een regulerend kader voor nodig. En daarom is het EVV als partner nodig, zo zegt het zelf, om die doelstellingen te realiseren… Er is dus helemaal geen breuk met de Europese neoliberale politiek. Het draait eerder rond de vraag wie het best in staat is om de Europese concurrentiekracht uit te bouwen. Dat is de opstelling van het EVV totnogtoe.  Je merkt het ook als je de akkoorden bekijkt die het EVV vandaag op Europees vlak afsluit. Die draaien allemaal rond tele-arbeid, deeltijdse arbeid enzovoort. Allemaal akkoorden om de flexibilisering van de arbeidsmarkt te reguleren. Men reguleert de flexibilisering in plaats van er strijd tegen te leveren. Dat is de rol die het EVV voor zichzelf ziet weggelegd.

Er is ook een nobelere versie van die opstelling. Die houdt in dat het Europees sociaal model onhoudbaar wordt op nationaal vlak. De enige manier om het te redden bestaat in het reproduceren van dat model op Europees vlak. Maar om het te kunnen reproduceren is er wel eerst een Europa nodig. Dus, stelt men dan, laten we Europa uitbouwen, gezien het onmogelijk is om een sociaal luik te bouwen aan Europa zolang er geen Europa is. Ook in dat geval gaat men er dus van uit dat iedere stap in de uitbouw van Europa een stap in de goede richting is, gezien het de kans op het totstandkomen van een sociaal luik vergroot. De mensen die die stelling aanhangen zien niet dat Europa in de feiten een neoliberale machinerie is die de nationale welvaartsstaat afbreekt in plaats van ze te reproduceren op Europees vlak. Ze willen ook op geen enkele wijze het Europees project destabiliseren gezien ze ervan uitgaan dat dit enkel maar zou betekenen dat het sociaal Europa verder af blijft dan ooit. In hun ogen werk je enkel maar nationalistische en xenofobe krachten in de hand als je conflict zoekt met de Europese Unie. Dat is dus de nobelere versie van datzelfde verhaal.

Vandaag stellen we vast dat er meer en meer vragen gesteld worden bij deze opstelling.  Er ontstaat een debat in de vakbeweging. Een aantal mensen zien die opstelling niet langer zitten en stellen vandaag dat we, indien we echt een sociaal Europa willen, op zijn minst hetzelfde zullen moeten doen als wat de vakbonden op nationaal vlak gedaan hebben in de 19de en de 20ste eeuw. Met andere woorden, ze stellen dat er een minimum aan conflictuele relaties moet komen met het neoliberalisme. Zo'n visie betekent dat je als vakbonden ook 'neen' durft te zeggen en dat je krachtsverhoudingen opbouwt. Zonder conflicten, zonder tegenstellingen, zonder krachtsverhoudingen zal het sociaal Europa er nooit komen.

We stellen vast dat vandaag de Belgische vakbonden evolueren en meer in de richting van die laatste visie opschuiven. In ieder geval uiten ze meer en meer kritiek op het optreden van het Europees Vakverbond. Een aantal Europese vakbonden komt tot de conclusie dat er een echte Europese vakbond nodig is. Dat wil zeggen een vakbond die ook kan betogen, die ook kan staken, die ook krachtsverhoudingen kan opbouwen. Kortom: op Europees vlak doen wat er op nationaal vlak gebeurt. Dat lijkt misschien het A B C, maar het EVV speelde die rol in ieder geval de jongste jaren niet.

Dat brengt ons bij het derde probleem. Eénmaal dat je ervan overtuigd bent dat er Europese strijd nodig is, dan dringt de vraag zich op hoe je dat concreet kan realiseren. Er is de realiteit van de verschillende landen, met elk hun eigen geschiedenis, hun sociale relaties, hun tradities... Indien we op Europees vlak willen handelen, moeten we erin slagen om een soort van aangepaste, gelaagde structuur uit te bouwen. Je kan niet gewoon een Europese structuur in het leven roepen, die geen rekening houdt met die nationale verschillen, en waarbinnen er simpelweg via meerderheid beslist wordt. Neen, er moet een wisselwerking, een dialectiek ontstaan tussen nationale structuren en die nieuwe Europese structuur. We hebben een Europese sociale beweging nodig, die vertrekt vanuit de nationale bewegingen, maar daar een Europees niveau aan toevoegt. We staan eigenlijk voor exact dezelfde problemen als die van de Europese Unie; welke representativiteit, welke supranationaliteit enzovoort?

Op dat vlak hebben de Europese sociale bewegingen enerzijds wel een gigantische stap vooruit gezet, met de Europese sociale fora van Firenze, Parijs en Londen. Drie Europese sociale fora op zo'n korte tijd, met die diversiteit aan onderwerpen, aan talen, voorbereid door echte Europese vergaderingen, die telkens in andere Europese steden samenkwamen; Barcelona, Londen, Istanbul, Berlijn et cetera. Dat is een gigantische inspanning. Iedereen die dat de grond inpraat of banaliseert moet met pek en veren ingestreken worden en aan een paal gehangen en buitengedragen worden. Het is een gigantische stap voorwaarts. Anderzijds blijkt het erg moeilijk om ook effectief een Europese structuur uit te bouwen. Het Europees Sociaal Forum blijft een Europese ruimte, waarbinnen ge-werkt wordt door middel van coördinatie en discussie tussen bewegingen die fundamenteel nationaal ingeplante bewegingen zijn. Er bestaat nog steeds geen Europese beweging met een minimum aan organisatie en organen. Het ESF functioneert enkel via algemene vergaderingen die om de twee maanden ergens in Europa samenkomen. Dat is dus in feite belachelijk als je het vergelijkt met wat er tegenover ons staat. Dit maar om te zeggen hoe moeilijk het is om een Europese sociale beweging uit te bouwen. Er bestaan trouwens ook geen binnenwegen. Zo'n beweging kan enkel maar doorheen een concrete gemeenschappelijke ervaring worden opgebouwd.

Tot slot is er nog een extra probleem. Er zijn ook mensen die zich afkeren van Europa en de Europese Unie, omdat ze het beschouwen als een egoïstische kracht. De Europese Unie wil in de eerste plaats haar eigen concurrentiepositie verbeteren om zo de slag te kunnen winnen van de rest van de wereld. Uit die vaststelling trekken een aantal mensen de conclusie dat andersglobalisten zich niet op Europees niveau moeten organiseren omdat we anders in hetzelfde bedje ziek zouden zijn. Het zijn mensen die stellen dat ons referentiekader 'de mensheid' moet zijn en dat we ons dus op wereldvlak moeten organiseren. Iedere Europese organisatie wordt dan beschouwd als 'eurocentristisch', een loutere terugplooi op de verdediging van onze eigen verworvenheden. En als je onze problemen vergelijkt met de problemen in de derde wereld dan zijn die van ons toch maar klein bier.

Deze houding vinden we nogal eens terug bij de nieuwe generaties die het andersglobalistisch verzet op gang hebben gebracht. Ze hebben de enorme verdienste het verzet tegen het neoliberalisme georganiseerd te hebben en de legitimiteit van het neoliberalisme in vraag te hebben gesteld. Het zijn vaak mensen die zich identificeren met de strijd tegen de oorlog en tegen de ergste uitwassen van het neoliberalisme, zoals de dakloosheid,  mensen zonder papieren enzovoort. Maar de situatie van het gros van de werkende mensen houdt hen minder bezig. Het zijn die milieus die vaak reserves uiten bij de opbouw van een Europese tegenmacht in de Europese Unie, omdat ze het zien als een vorm van eurocentrisme. Die krachten spelen natuurlijk wel een belangrijke rol in die andersglobaliseringsbeweging. Het is allerminst simpel om die krachten te verbinden met de Europese vakbeweging. Nochtans is die verbinding net nodig om een Europese sociale beweging op te bouwen met een breed maatschappelijk draagvlak en een visie op Europa die verder gaat dan enkel maar de verdediging van de onmiddellijke belangen.  Maar het gaat dus om een moeilijke combinatie en het probleem ligt aan beide kanten. De vakbonden worden ervan verdacht enkel maar de verdedigers te zijn van de enge materiële belangen van de werkende mensen hier, wat ten dele een terechte kritiek is. Maar die nieuwe krachten onderschatten dan weer vaak de sociale kwestie en de ravages die het neoliberalisme aanricht onder de werkende bevolking bij ons; de stress, de nieuwe ziektes, de achteruitgang van de kwaliteit van het leven. Bovendien zien ze vaak te weinig dat wij, indien we een bijdrage willen leveren aan een andere wereld, die bijdrage in Europa zullen moeten leveren. En die bijdrage kan je enkel maar leveren indien je vertrekt van-uit de levenssituatie van de mensen hier. Anders doe je hier je job niet...  Een probleem van beide kanten dus.

Het zal ook weer een lange weg vragen om daarin stappen vooruit te zetten.

We zien het probleem terug opduiken met de betoging van 19 maart. Om er een massabetoging van te maken moet die betoging draaien rond onmiddellijke objectieven die verbonden zijn met het leven van de werkende mensen hier. Maar zeer snel ontstaat er een wantrouwen tegenover die benadering en komt er druk om ze te verbinden met de situatie in de wereld, met de strijd tegen de oorlog, om er een betoging van te maken die een globaal maatschappijbeeld uitdraagt. De betoging van 19 maart dreigt een beetje de twee tegelijkertijd te worden. De vakbonden hebben de terechte wil om concrete eisen te stellen op een moment dat de Europese leiders het Lissabonproces bespreken. Daarnaast zijn er de mensen die op straat willen komen voor een ander Europa in een andere wereld, gekoppeld aan alle grote problemen die de mensheid vandaag bedreigen. Je krijgt dus snel twee betogingen in één. Ik haal dit voorbeeld maar aan om duidelijk te maken dat het niet zo eenvoudig is om die Europese kracht op te bouwen. Op 19 maart kunnen we hopelijk opnieuw een stap in de goede richting zetten.

Wat gaan dan de belangrijkste thema's zijn van de betoging van 19 maart?

Frank Slegers: In het Belgisch Sociaal Forum zijn we er wel reeds in geslaagd om de strijd voor een sociaal Europa te koppelen aan een brede maatschappelijke visie. Zo was er de anti-GATS betoging van februari 2003 en de betoging tegen de Bolkestein-richtlijn in juni 2004. Die betogingen maakten een duidelijke link tussen enerzijds de arbeidssituatie van werknemers in Europa en anderzijds een algemene visie op Europa en de maatschappij. Hetzelfde moeten we realiseren op 19 maart. De campagne tegen de Bolkestein-richtlijn krijgt steeds meer aanhang in Europa. Het wordt dus een belangrijk thema van de betoging van 19 maart.

We moeten een stap vooruit trachten te zetten ten opzichte van die schitterende mobilisatie van 14 december 2001 naar aanleiding van de top van Laken. Dat kan doordat we vandaag beter in staat zijn om die slogan 'voor een ander Europa in een andere wereld' te verbinden met concrete politieke gevechten, rond ondermeer de richtlijn Bolkestein.

Tegelijkertijd zal de betoging van 19 maart een zeer brede en diverse betoging blijven waarin heel wat thema's aan bod zullen komen. De jongerenmobilisatie is gericht tegen jongerenwerkloosheid en racisme en voor gratis onderwijs. De vredesbeweging zal aanwezig zijn om de start van de oorlog in Irak te herdenken en te protesteren tegen de militari-sering van de Europese Unie. Het thema van de Europese grondwet werd niet opgenomen in de algemene actieoproep omdat de standpunten erover te sterk uiteen lopen. Maar het staat wel vast dat bewegingen als Attac of de Euromarsen op 19 maart ook hun bezwaren tegen die Europese grondwet zullen kenbaar maken.

19 maart wordt een test om te kijken waar we nu staan in de opbouw van die Europese tegenmacht. We moeten concrete politieke gevechten aangaan, zodat we ook kunnen nagaan of we in staat zijn om overwinningen te boeken. Tegelijkertijd zal 19 maart opnieuw een mobilisatie met een brede kijk op Europa en de wereld worden die tal van bewegingen samen kan brengen.

Naar boven