Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Tegen de aanval op het (brug)pensioen PDF Print Email
Geschreven door M. Lievens op woensdag, 03 november 2004

Binnenkort begint het tweejaarlijks overleg tussen vakbonden en patronaat voor een nieuw interprofessioneel akkoord. Terwijl lange tijd het de gewoonte was dat de vakbonden hun eisen stelden, en de patroonsorganisaties riposteerden, lijken de rollen nu omgekeerd. Dat tekent de krachtsverhoudingen tussen de wereld van de arbeid en het kapitaal, dat sinds de Europese eenheidsmarkt, de euro en het proces van Lissabon rond de hervorming van de arbeidsmarkt, de wind in de rug heeft. Deze keer zet het VBO de toon, met zijn eisen voor de 40-urenweek (zie Rood nr. 5), de verdere afbouw van de ontslagbescherming, de beperking in de tijd van het recht op een werkloosheidsuitkering, meer flexibiliteit (annualisering, soepeler overuren...), de verdere verlaging van de werkgeversbijdragen enzovoort. Ook de 'eindeloopbaanproblematiek' staat centraal op de agenda. Het VBO wil tegen 2010 dat mensen niet meer voor hun 65ste via één of andere sociaal aanvaardbare regeling zoals het brugpensioen, de arbeidsmarkt kunnen verlaten.

Langer werken?

De verlenging van de beroepsloopbaan is een kwestie die internationaal op de sociale en politieke agenda staat. In maart 2002 bepleitte de Europese Raad in Barcelona in het kader van het Lissabon-proces de verlenging van de loopbanen met vijf jaar. De regering Schröder verhoogde de wettelijke pensioenleeftijd al tot 67 jaar. De Britse minister van handel Patricia Hewitt pleitte er in een vertrouwelijke brief voor, de wettelijke pensioenleeftijd vanaf 2006 op te trekken van 65 tot 70 jaar. De staatsecretaris voor pensioenen, Malcolm Wicks, ging nog wat verder met zijn pleidooi voor de volledige afschaffing van de wettelijke pensioen-leeftijd! In het voorjaar van 2003 waren er in Frankrijk reusachtige betogingen tegen de pensioenhervormingen van de regering Raffarin. Sinds de hervorming van Balladur in 1993 waren al 40 dienstjaren nodig voor een volledig pensioen (in plaats van 37,5). Nu verliest iemand die geen volledige loopbaan achter zich heeft vanaf 2013 5 % pensioen per jaar pensionering vóór de wettelijke pensioenleeftijd. Vanaf 2008 wordt de lengte van de loopbaan die men gepresteerd moet hebben om van een volledig pensioen te kunnen genieten, geleidelijk opgetrokken. Ook in Italië werd de wettelijke pensioenleeftijd al verhoogd tot 65 jaar voor mannen en 60 jaar voor vrouwen.

In België is de wettelijke pensioenleeftijd 65 jaar voor mannen en 63 voor vrouwen. Die laatste zal geleidelijk worden verhoogd tot 65 jaar in 2009. Nochtans werken heel weinig 60-plussers. De overgrote meerderheid heeft voor die leeftijd al een werkloosheids- of ziekenfonds-uitkering of is op brugpensioen. De inzet voor het patronaat is dan ook niet in de eerste plaats de verhoging van de wettelijke, maar van de feitelijke pensioenleeftijd, die vandaag op 58 jaar ligt voor mannen. Dat is althans het project van het VBO: "Minder dan een kwart van de 55-plussers is nog aan het werk. Eerst moeten we de activiteitsgraad van die mensen verhogen (…). Pas daarna is een verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd aan de orde (!)" (Pieter Timmermans, directeur-generaal van het VBO in De Morgen, 21 juni 2004). Daarom heeft het VBO de aanval ingezet op het brugpensioen.

Zoals gezegd speelt de EU een centrale rol in deze politiek. Om de concurrentiepositie van Europa tegenover Japan en de VS te versterken, opteerde zij met haar Lissabon-normen voor een hervorming van de arbeidsmarkt. Centraal daarin staat het probleem van de zogeheten 'werkzaamheidsgraad' (de verhouding tussen de effectief werkenden en de bevolking op arbeidsleeftijd). Die moet volgens de EU tegen 2010 70 % bedragen. Grote aandacht gaat daarbij naar de oudere leeftijdsgroep: de Lissabon-doelstelling voor de 55-64 jarigen bedraagt 50 % tegen 2010, terwijl in België in 2002 slechts 26,6% van deze groep effectief aan het werk was. Dat objectief is sowieso onhaalbaar binnen het huidige kader: daarvoor zouden elk jaar 26.000 extra jobs moeten worden gecreëerd voor deze leeftijdsgroep. De voorbije vijf jaar samen kwamen er in totaal maar 9.000 bij! De reden waarom België relatief 'slechter' scoort, heeft o.a. te maken met het grote belang van de Belgische industrie (waar veel jobs verdwijnen, maar waar ook en vooral mensen na hun 50ste volledig opgebruikt zijn door het bandwerk, het ploegenstelsel en nachtwerk), en met de uitstoot van 50-plussers als strategie om de jongerenwerkloosheid op te lossen in de jaren '80 en '90. Die jongerenwerkloosheid is vandaag nog steeds een reuzengroot probleem. Dit maakt ook het echte pijnpunt duidelijk: hoe willen ze ouderen aan het werk houden, als er gewoon te weinig jobs zijn? Vind maar eens werk als 50-plusser!

Het patronaat is ondertussen een ideologisch offensief begonnen tegen wat het een 'cultureel' probleem noemt, dat zich 'tussen de oren' bevindt, namelijk het feit dat vervroegde uittreding door Belgische werknemers als een recht wordt beschouwd. Het vergeet dat het vaak de werkgevers zelf zijn die er graag gebruik van maken om herstructureringen te vergemakkelijken en de kosten ervan deels af te wentelen op de overheid.

Twee argumenten worden naar voor geschoven om de verhoging van de werkzaamheidsgraad van ouderen te bepleiten. Ten eerste wordt gesteld dat er vanaf 2015 'structurele aanbodtekorten' zullen zijn op de arbeidsmarkt. Het patronaat ziet het spook van de volledige te-werkstelling opdoemen door demografische ontwikkelingen. Het is dan ook geen toeval dat het voorstander is van immigratie om het arbeidsreserveleger op peil te houden. De werkloosheid is immers het belangrijkste wapen van het patronaat om de arbeidsvoorwaarden aan te vallen.

De vergrijzing is perfect betaalbaar!

Het tweede argument is dat van de vergrijzing. Dat is een argument dat heel effectief is in de ideologische strijd van de patroons. Zij slagen er vrij gemakkelijk in mensen te overtuigen dat er een probleem is met de veroudering van de bevolking en daardoor met de betaalbaarheid van de pensioenen, en dat men voor het 'algemeen belang' zijn 'verantwoordelijkheid' moet nemen. Langer werken dus. Het probleem lijkt dubbel: enerzijds zijn er steeds meer ouderen, en anderzijds leven die steeds langer. De levensverwachting was 70 jaar toen de pensioenleeftijd werd vastgelegd op 65, en nu leven mensen zo'n 85 jaar, dus moet de pensioenleeftijd aangepast worden. Dat is een vaak gehoord sofisme in VBO-kringen. Een drietal argumenten kunnen we daartegen inbrengen.

Ten eerste moet de 'onbetaalbaarheid' van de pensioenen nogal gerelativeerd worden. Het is een kwestie van wat we maatschappelijk belangrijk vinden. Voor de huidige regering zijn de prioriteiten duidelijk. De ploeg van Verhofstadt trok bijvoorbeeld alles samengeteld 8,2 miljard uit voor belastingverlagingen. Dat komt neer op 3,1 % van het Bruto Nationaal Product. Dit is ongeveer ook wat volgens de Hoge Raad van Financiën de kost is van de vergrijzing in 2030 (namelijk 3,4 % van het BNP). Geven we cadeaus aan het patronaat, of kiezen we ervoor onze ouderen goed te verzorgen? Het is niet moeilijk dat er geen geld meer zal zijn voor de sociale zekerheid, of dat de begroting in de problemen raakt, als de regering het cadeau doet aan de patroons! De tegenargumenten van de regering houden moeilijk stand. Hoeveel extra jobs hebben de lastenverlagingen opgeleverd? De regering eiste geen enkele jobgarantie van de werkgevers! Vandenbroucke meent in een interview met het Vlaams Marxistisch Tijdschrift (maart 2004) dat het niet gaat om een cadeau aan het patronaat, maar dat het een keuze is over waarop we eigenlijk belastingen willen heffen. De lasten op arbeid (de sociale bijdragen…) moeten volgens hem omlaag, en die op energie omhoog. Maar het blijft ondertussen wel wachten op die hogere energiebelastingen... Toch een cadeau aan het patronaat dus. Ter vergelijking: in de periode 1999-2006 zal maar 800 miljoen worden uitgetrokken voor de verbetering van de sociale uitkeringen. Met als gevolg dat die de evolutie van de reële lonen niet zullen kunnen volgen (met andere woorden, de uitkeringen zijn niet 'welvaartsvast'), met een grotere ongelijkheid als resultaat. De pensioenen in België zijn trouwens al vrij laag, en heel ongelijk verdeeld.

Ten tweede houdt het verhaal van de vergrijzing helemaal geen rekening met de stijging van de productiviteit. De Franse economist Michel Husson (LCR) berekende voor de Franse situatie dat de productiviteit jaarlijks 1,75 % stijgt. Daarvan is 0,5% nodig om de stijging van het aantal gepensioneerden op te vangen (Les casseurs de l'état social, La Découverte, Parijs, 2003). 1,25% blijft dus nog over voor de verhoging van de koopkracht van werkenden en gepensioneerden. Die bedroeg de laatste 20 jaar slechts 0,5%! Er is dus in principe voldoende ruimte voor een typisch reformistische, sociaal-democratische politiek… Als de sociaal-democraten dat al zouden willen natuurlijk! Neen, ze kiezen voor de aanval op de oudere arbeiders en op de pensioenleeftijd. Hans Bonte (sp.a), voorzitter van de parlementaire commissie vergrijzing, stelt duidelijk dat het fundamentele antwoord voor de vergrijzing ligt in het arbeidsmarktbeleid (zie Over.Werk nr. 3, 2004): de activiteitsgraad moet omhoog! En in zijn commissie is er een consensus dat daartoe vooral de kaart van de lastenverlagingen moet worden getrokken...

Ten derde is er het meer fundamentele probleem van de verdeling van de geproduceerde rijkdom in deze maatschappij. In Europa daalde het aandeel van de lonen, inclusief de sociale bijdragen, in de totale toegevoegde waarde van 76 % in  1975 naar 68 % in 2003. Die daling gebeurde niet ten voordele van extra geïnvesteerde winst. De winststijgingen gingen daarentegen bijna integraal naar de niet-geïnvesteerde winst van aandeelhouders die in de financiële sfeer verdwijnt. Waarom op Europese schaal geen fundamenteler maatschappelijk debat beginnen over die verdeling van de toegevoegde waarde? De pensioenen zouden perfect betaald kunnen worden als we de lonen en de sociale bijdragen zouden verhogen ten koste van de financiële inkomens. De werkgeversbijdrage kan gemakkelijk verhoogd worden als zou geput worden uit die financiële marge, zonder dat de investeringen eronder zouden lijden!

Pas op met de algemene sociale bijdrage!

Didier Reynders (MR) stelt een alternatief financieringssysteem van de sociale zekerheid voor. De lastenverlagingen zullen volgens hem voor toenemende koopkracht zorgen, die moeten leiden tot extra BTW-inkomsten. Een typisch neoliberaal verhaal, dat de ongelijkheid enkel vergroot. Een arme betaalt immers precies evenveel BTW als een patroon!

De vakbonden opteren daarentegen voor de algemene sociale bijdrage (ASB) om de kosten van de vergrijzing op te vangen. Dat is een uit Frankrijk overgewaaid idee waarbij op alle inkomens (ook die uit kapitaal, vermogen...) een eenvormige belasting wordt geheven. Op het eerste gezicht een nobel idee, in het 'algemeen belang'. Die ASB zou vooral de kinderbijslagen en gezondheidszorg moeten financieren, die niet onmiddellijk gelinkt zijn met arbeid, en van de sociale zekerheid zouden moeten worden afgesplitst. Met als gevolg dat het patronaat minder bijdragen zou moeten betalen: ongeveer 11 % van de brutoloonkost gaat nu als 'werkgeversbijdrage' naar de kinderbijslagen en de gezondheidszorg en zouden nu vervangen worden door de ASB. De inleveringen van de jaren '80 en '90 zouden volgens het voorstel van het ACV aangenomen worden als de ASB van de werknemers, zodat zij geen extra belastingen te verduren krijgen. De logica van de ASB zou er echter wel eens toe kunnen leiden dat in de toekomst meer wordt afgehouden van het directe loon van arbeiders.

Alle maatschappelijke rijkdom die wordt toegeëigend door het patronaat, wordt door arbeid geproduceerd. Daarop vestigen de arbeiders terecht hun claim dat het patronaat dan ook moet betalen voor de instandhouding van de arbeidersklasse, en dus voor de pensioenen en andere uitkeringen. De sociale bijdragen vormen eigenlijk het 'indirecte loon' van de arbeiders: het gaat om dat deel van het loon dat gesocialiseerd wordt, en gebruikt voor de uitbetaling van de uitkeringen. Het zijn dus niet de werkenden die moeten opdraaien voor de gepensioneerden, maar wel het patronaat! De arbeidersbeweging eiste bij de totstandkoming van de sociale zekerheid gewoon van het patronaat dat het bovenop het directe loon van de arbeiders een extra, indirect loon zou storten in een gezamenlijke pot (die eigenlijk onder arbeiderscontrole zou moeten staan!) waarmee de uitkeringen kunnen worden betaald. Op die manier wordt meer gelijkheid gecreëerd: alle arbeiders hebben het recht op dergelijke uitkeringen uit de gezamenlijke pot van het gesocialiseerde loon van de arbeidersklasse.

Voor het behoud van het vervroegd pensioen!

Waarom de druk op ouderen opvoeren wanneer er tegelijk zoveel jeugdwerkloosheid is? Wanneer er meer dan voldoende middelen zijn in de maatschappij om in hun behoefte aan een welverdiende rustige oude dag te voorzien? Waarom ouderen aan het werk houden, ook al zijn ze afgepeigerd na tientallen jaren bandwerk? Er is ruimte genoeg om mensen op tijd op pensioen te laten gaan, als we de middelen maar halen waar ze zitten en ze inzetten voor de echte behoeften!

Communicerende vaten

Er zijn vijf vervroegde uittredekanalen. Ten eerste is er het brugpensioen. Hierbij ontvangt de ontslagen werknemer als aanvulling op zijn werkloosheidsuitkering een maandelijkse vergoeding van de werkgever tot hij de pensioenleeftijd heeft bereikt.

Recent werd daarvoor de minimumleeftijd vastgelegd op 58. Er zijn natuurlijk de uitzonderingen op deze regel die worden toegepast bij herstructureringen, waarbij mensen al vanaf hun 50ste op brugpensioen kunnen. Het aantal bruggepensioneerden beneden de 58 jaar bedraagt echter slechts 26.800.

Werkgevers moeten hiervoor dus bijdragen betalen. Dat is één van de redenen waarom ze van dit stelsel af willen. Ze weten dat ouderen sowieso toch stoppen: als dat niet lukt via het brugpensioen, dan moet het maar via het tweede stelsel van de arbeidsongeschiktheid, waar de overheid helemaal voor opdraait.

Ten derde zijn er de vrijgestelde oudere werklozen, bestaande uit twee types. Enerzijds is er het zogenaamde 'Canada Dry' statuut, waar Stevaert het (overigens terecht) op gemunt heeft. Hierbij krijgt een ontslagen werknemer, die niet in aanmerking komt voor het statuut van bruggepensioneerde, een gelijkaardige maandelijkse bijpassing als de bruggepensioneerden, zonder dat dit gepaard gaat met het formeel statuut van het brugpensioen, dat o.a. het betalen van bijdragen aan de overheid impliceert. Daarom is deze 'Canada Dry' regeling bijzonder voordelig voor het patronaat. Hoe vaak dit systeem wordt toegepast is onduidelijk, omdat aan het RVA geen informatie moet worden gegeven in verband met de gekregen ontslagpremies. Anderzijds zijn er ook de oudere werklozen die geen bijpassing krijgen, maar vrijgesteld worden van het zoeken naar werk. Recent werd dit stelsel hervormd, waardoor deze arbeiders toch 'beschikbaar' moeten blijven. Aangezien ze toch geen werk kunnen vinden, maakt deze hervorming eigenlijk niet veel verschil. Ten vierde is er de mogelijkheid van vervroegde pensionering vanaf 60 jaar, en tenslotte de voltijdse loopbaanonderbreking.

De hervormingen van de vervroegde pensioenregelingen hebben tot nu toe weinig effect. Er is sprake van een systeem van 'communicerende vaten' tussen de verschillende stelsels. Als ouderen niet in één stelsel terecht kunnen, proberen ze de arbeidsmarkt te verlaten via een andere weg. En ze hebben geen ongelijk, als ze na tientallen jaren bandwerk 'op' zijn. Zo zien we tegelijk met de daling van het aantal bruggepensioneerden door de recente hervorming een toename van de vrijgestelde oudere werklozen en van de arbeidsongeschikten.

Naar boven