Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Pasolini over de hedonistische consumptiemaatschappij PDF Print Email
Geschreven door Johny Lenaerts op donderdag, 30 september 2004

De schrijver, dichter, cineast en provocateur Pier Paolo Pasolini kwam in het prille begin van de jaren zeventig tot de conclusie dat aan de hervormingsperiode een einde gekomen was en dat de restauratie zich ingezet had. Met een haast profetische scherpzinnigheid zag hij hoe Italië de weg insloeg van 'de Hedonistische Consumptiemaatschappij', dat hij een fascisme noemde dat nog erger was dan dat van Mussolini. Pasolini was van mening dat 'de Macht' onder de klasse der arbeiders en armen in het algemeen een culturele 'genocide' uitgevoerd had door middel van het opleggen van nieuwe Modellen - 'die de arbeiders en armen radicaal hebben veranderd en hen zo van de aardbodem hebben weggevaagd'. In de onafgewerkte en postuum gepubliceerde roman 'Olie' (Meulenhoff, Amsterdam, 1996) geeft hij een beeld van deze 'genocide'. Ik nodig u uit enkele bladzijden uit deze roman door te nemen. Misschien valt de gelijkenis op met het Vlaanderen van nà 13 juni.

Aan het einde van een woestijnachtig landschap doemde er een stad op die gevormd werd door agglomeraties van flatgebouwen, doorsneden door viaducten, waar duizenden auto's en vrachtwagens met veel geraas overheen denderden. De vormen van de grote flatgebouwen, gerangschikt in asymetrische maar regelmatige groepen, rond ommuurde binnenplaatsen, waren allemaal gelijk. Daar heerste een stilte als in een woestijn. De leegte was absoluut. Tussen de flats stonden nog oude, arme boerenhuizen, als ruïnes uit een andere wereld. 'Daar doemde de eindhalte op van de eerste autobus, iets heel ouderwets in de wereld, inmiddels. Maar de bestuurder en de conducteur die op hun beurt wachtten schertsten niet, zoals mensen van het volk plegen te doen. Ze stonden als stijve ambtenaren naast hun prachtige, nieuwe, glimmende bus.'

Er kwamen wat jongelui aangelopen, jongens en meisjes door elkaar, en zij brachten wat leven in de lege, kille omgeving. 'Maar hun gedrag was volkomen conventioneel,' schrijft Pasolini, 'overgenomen van de televisie. Sterker nog, een van hen, naast een kleine Fiat die glom als een spiegel, nam de houding aan van jongeren in reclames voor auto's, kleren, of een of ander accessoire. Hij had in zijn ogen precies dat volmaakte geluk, dat de weg afsloot voor ieder ander gevoel, dat niet leidde tot de identificatie met een geliefd model, zonder alternatieven. Maar aangezien dit volmaakte geluk vanzelfsprekend onecht en onnatuurlijk was, bleef er in die ogen een zweem van schaamte en angst achter. De opgewekte woorden waren geforceerd. Maar niemand merkte dit op. En zo speelde iedereen zijn rol perfect.'

'In werkelijkheid predikte de televisie dagelijks, uur na uur, het pure hedonisme,' schrijft Pasolini. 'En de mensen hadden hun les op radicale wijze geleerd. Ze waren veranderd. Ze hadden zich de nieuwe menselijke modellen eigen gemaakt die hun waren voorgeschoteld door de cultuur van de macht. Ze hadden hun traditionele modellen overboord gegooid.'

'Het ging om een werking en een mechanisme die in wezen konden worden omschreven door een reeks ontkenningen: die mensen waren niet meer zoals vroeger, hadden niet meer de (zij het noodgedwongen) zuiverheid van de armoede, hadden niet meer het oude respect, niet meer die oude hoop op verlossing, die mensen schiepen niet meer hun eigen menselijke voorbeeld, plaatsten hun cultuur niet meer tegenover die van hun overheersers, kenden niet meer het heilige gevoel van berusting, kenden niet meer het zwijgend verlangen naar revolutie.'

'Er was nu nog maar één type mens over: het voorbeeld dat het centrum via de pers en de televisie met zachte hand aan iedereen opdrong. En omdat het een kleinburgerlijk voorbeeld was, werd de immense hoeveelheid arme jongeren die het trachtte te evenaren, erdoor gefrusteerd/vernederd. Er was geen volkstrots meer (...). Sterker nog, de duizend lire meer die de jonge proletariërs door de welvaart in hun zak hadden gekregen, had hen dom, arrogant, ijdel en slecht gemaakt. Alleen in de armoede manifesteert zich, zij het illusoir, de goedheid van de mens. Er was geen jongere uit het volk meer, op wiens gezicht niet een zelfvoldane grijns stond af te lezen, niemand meer, die nog een ander in de ogen keek, of die niet met neergeslagen ogen liep als een kostschoolmeisje, om daarmee zijn waardigheid, gereserveerdheid en morele principes uit te drukken. Er was geen greintje nieuwsgierigheid meer. Men was verplicht alles te weten. Er was alleen die nerveuze drang - die iedereen lelijk en bleek maakte - om aan je trekken te komen.'

Kleine burgers

Carlo, de hoofdpersoon van de roman, ziet aan het eind van de straat een optocht voorbijtrekken. Het was een fascistische demonstratie. 'Onder de demonstranten bevonden zich mannen van middelbare leeftijd (en ook een paar jongeren) in een zwart hemd; iemand bracht (naar de fotografen) een provocerende fascistengroet; je zag ook "partijvlaggetjes" wapperen.' Carlo staat het zwijgend te bekijken, en denkt: 'Nee. Dit zijn niet meer de fascisten. Onder hen zijn er nog slechts een paar die "achterlopen", en klassieke fascisten zijn, maar die tellen niet meer mee (of tellen zoals alles telt wat een nieuwe historische context heeft overleefd). De teleurstelling is verschrikkelijk. Het einde van het fascisme duidt op het einde van een tijdperk en een wereld. Het is afgelopen met de wereld van de boeren en het volk.'

Carlo keek naar de fascisten die voorbijkwamen. 'Zij konden niets anders zijn dan de werkelijke mensen die de macht (de geschiedenis) op dat moment verlangde. Hun klassieke mentale leuzen "God, Vaderland, Familie" sloegen nergens meer op. De eersten die er niet werkelijk meer in geloofden waren zijzelf. Misschien had van de oude wachtwoorden alleen het woord "Orde" nog betekenis. Maar daarmee had je nog geen fascisme. De mensen die langs Carlo heen liepen waren zielige burgers die inmiddels binnen de invloedssfeer waren geraakt van de zorgen die horen bij de welvaart, verpest en verwoest door de duizend lire meer die de "ontwikkelde" maatschappij in hun zak had doen belanden. Het waren onzekere, grauwe, angstige mensen. Neurotisch. Hun gezichten waren strak, verwrongen, bleek.' - 'Het was hun lot werk te doen dat minder slecht werd betaald dan in de voorafgaande decennia, en weekends door te brengen die wat burgerlijker waren; en die demonstratie was een leuke afleiding bij dit alles. (...) Het waren kleine burgers zonder lotsbestemming, gemarginaliseerd door de wereldgeschiedenis, op het moment dat ze werden gelijkgesteld aan alle anderen.'

Zijn ze gelukkig in hun consumptieweelde? Neen, zeker niet. 'Er was een algemene irritatie, iets van een ontembare woede. Het leek of iedereen alles verschrikkelijk beu was. Er verspreidde zich een soort algemeen, verward cynisme, een geforceerd cynisme, alsof men er geen zin meer in had (het was de laatste erfenis van 1968 die de jongeren aan de volwassenen hadden nagelaten).'

In die jaren, schrijft Pasolini, was er in gegoede kringen veel 'gepeupel' opgedoken, veel 'middelmatige geesten', zoals Dostojevski zou durven zeggen - een term waarvoor Pasolini terugdeinst. 'En ze duiken niet alleen op zonder enig logisch doel, maar zelfs zonder ergens ook maar een snars van te begrijpen. Ze drukken eenvoudigweg zo krachtig mogelijk de algemeen heersende gevoelens uit van onrust en ongeduld, sterker nog, van onverdraagzaamheid.'

Frustratie

Volgens Pasolini wortelt dit heersende gevoelen van onverdraagzaamheid in de consumptiementaliteit. Is de cultuur van de onderklassen verburgerlijkt, hun economische omstandigheden zijn dat niet. De verburgerlijking die door de consumptiemaatschappij veroorzaakt wordt, heeft geenszins de sociale klassen afgeschaft. Pasolini blijft dit bij herhaling benadrukken. In een artikelenreeks, gepubliceerd onder de titel 'Lettres Luthériennes' (Seuil, Paris, 2000), drukt hij dit als volgt uit: 'De verburgerlijking maakt integraal deel uit van de klassenstrijd. Dààrom is het dat ik haast obsessioneel verwijs naar de uitdrukking van Marx: "genocide", "culturele genocide". De heersende klasse, wiens nieuwe productiewijze een nieuwe vorm van macht gecreëerd heeft en bijgevolg een nieuwe vorm van cultuur, is de voorbije jaren in Italie overgegaan tot de meest complete en totale genocide van autonome (volks-)culturen die de Italiaanse geschiedenis ooit gekend heeft. De jonge Romeinse subproletariërs (moet ik het nog voor de zoveelste keer herhalen?) hebben hun "cultuur" verloren, d.w.z. hun manier van zijn, van zich te gedragen, van praten, de realiteit te beoordelen. Men heeft hen een burgerlijk (consumeristisch) levensmodel voorgeschoteld; zij werden op de klassieke manier vernietigd en verburgerlijkt. Hun klassenconnotatie is dus momenteel louter economisch, en niet langer eveneens van culturele aard. De cultuur van de onderklassen bestaat (haast) niet meer: er bestaat enkel de economie van de onderklassen. Ik heb in deze verdoemde artikelen tot in den treure herhaald dat de ontzettende ellende en de criminele agressiviteit van de jonge proletariërs en subproletariërs net voortvloeit uit het onevenwicht tussen cultuur en economische omstandigheden. Het spruit voort uit de onmogelijkheid om (tenzij via mimetisme) de burgerlijke culturele modellen te realiseren, hetgeen zijn oorzaak vindt in de blijvende armoede, die verhuld wordt in een denkbeeldige verbetering van het levensniveau.'

En op een andere plaats ('Ecrits corsaires', Flammarion, Paris, 1987) schreef hij: 'De Italianen hebben met enthousiasme dit nieuwe model omhelsd, een model dat hen door de televisie voorgehouden wordt volgens de normen van de productie die welvaart schept (of, beter: die hen redt uit de ellende). Ja, zij hebben dit model aanvaard, maar zijn zij werkelijk in staat om het te realiseren? Neen. Ofwel realiseren zij het materieel slechts gedeeltelijk en worden zij er de karika-tuur van, ofwel slagen zij erin het op zo'n beperkte schaal te realiseren dat zij er het slachtoffer van worden. Frustratie of ronduit neurotisch verlangen zijn voortaan collectief gedeelde gemoedstoestanden.'

'We want the world and we want it now!' zong Jim Morrisson in 1968. En de Vlaming uit 2004 wil vakantie in Tenerife én vakantie in Antalya - all in. Maar de koe is niet vet genoeg: de melk smaakt zuur.

Naar boven