Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Naar een ecologische contestatiebeweging? PDF Print Email
Geschreven door David Baele op dinsdag, 04 mei 2010

De ecologische crisis drukt ons met de neus op de feiten. Net zoals de heersende klasse in een klassenmaatschappij de arbeid van de onderdrukte klasse uitbuit, buit zij ook de natuur uit. Zowel de mens als de natuur zijn een middel voor zelfverrijking. Onder het kapitalisme heeft deze plundering extreme vormen aangenomen omwille van een verandering in de arbeidsverhoudingen. De arbeiders worden namelijk gescheiden van de productiemiddelen en de producten die ze produceren in een proces van ontwikkeling en modernisering. Hierbij worden ze verplicht hun arbeidskracht te verkopen om te overleven, waardoor ze elke vorm van controle over het productieproces verliezen. Uiteindelijk geraakt de arbeider vervreemd van zijn eigen arbeid, van zichzelf en zijn sociale en natuurlijke omgeving. Dit vormt de kern van de kritiek op de gevolgen van het kapitalisme voor de natuur.

De klimaatverandering is een nieuwe uitdrukking van de fundamentele contradictie van het kapitalisme. Dat is ook de reden waarom de maatregelen die de machthebbers aanreiken (CO² taks, biobrandstoffen, kerncentrales,…) slechts de uitdrukking zijn van een poging om deze contradictie te verschuiven. De omvang van het probleem valt nochtans niet te onderschatten. Erik De Bruyn schrijft in zijn Rooddruk voor een nieuw socialisme dat aangezien economische crisissen kunnen worden overwonnen binnen het tijdbestek van een fractie van een mensenleven en ecologische crisissen zich veel trager voltrekken maar dieper en langduriger van aard zijn, men kan zeggen dat de ecologische crisis zelfs een grotere omvang heeft dan de economische. De gevolgen van een ecologische crisis zullen inderdaad vele generaties lang voelbaar zijn.

Hij heeft overmaat van gelijk om dit als uitgangspunt te nemen om de strijd voor socialisme terug actueel te maken. Het is namelijk de strijd om terug controle te verwerven over het productieproces. Deze strijd is onlosmakelijk verbonden met de strijd om de stofwisseling tussen mens en natuur, de dialectische verhouding tussen mens en natuur die in het sociaal georganiseerde arbeidsproces tot uiting komt, te herstellen. Doordat mensen de sociale rijkdom produceren hebben zij recht om deel te nemen aan beheersdiscussies waarin hun lot bepaald wordt. Mensen kunnen dus controle verwerven over het productieproces via economisch democratische inspraak. Maar uiteraard druist dit in tegen de logica van winst boven alles. De opbouw van onweerstaanbare druk van onderop om mensen te doen opkomen voor de belangen van de meerderheid van de bevolking en het milieu is daarom niet slechts een keuze maar een noodzaak. Maar hoe komt men tot deze collectieve actie? Of wat zorgt er voor dat men er soms toe komt, en op andere momenten niet?

De productiesfeer als politiek strijdtoneel

Een CO² reductie van 90% per hoofd in geïndustrialiseerde landen tegen 2030 is noodzakelijk wil men een temperatuurstijging van 2 graden (t.o.v. 200 jaar geleden) voorkomen, en zo de opwarming van de aarde op lange termijn stabiliseren. Op dit moment zitten we aan een stijging van 0,8 graden. In zijn boek toont De Bruyn aan de hand van een grafiek aan dat wat de evolutie van de uitstoot betreft, gezinnen de grote dalers zijn terwijl de bijdragen van transport en industrie blijven stijgen. Een overdreven nadruk op consumptiepatronen om een CO² reductie te bekomen is anderzijds onredelijk in een wereld waarin de helft van de mensen met minder dan 1,5 euro per dag moeten rondkomen, en dus net meer consumptiemogelijkheden zouden moeten krijgen. Het gaat simpelweg voorbij aan de tweedeling die er in elk land tussen de rijken en de rest bestaat. Op dit vlak is het veranderingspotentieel van een strategie voor CO² reductie ook gering in vergelijking met veranderingen op het niveau van de staat en het bedrijfsleven. Daarom wordt het tijd om naast de consumptie minstens evenveel aandacht te besteden aan wat er aan voorafgaat: de productie.

Terwijl mensen vooral individueel consumeren, produceren ze op een collectieve manier. Terwijl het kopen individueel of in gezinsverband plaatsvindt vereist de productie van goederen en diensten organisatie en samenwerking. Die samenwerking biedt veel meer mogelijkheden om gezamenlijk eisen te stellen en daarvoor te strijden. Het feit dat bedrijven afhankelijk zijn van werknemers geeft de werknemers een grote potentiële macht. De twee grote voordelen van contestatie vanuit de sfeer van de georganiseerde arbeid is enerzijds dat arbeiders en bedienden door hun kennis en ervaring weten hoe de productie of dienstverlening anders georganiseerd zou kunnen worden. Anderzijds biedt deze strategie, in tegenstelling tot consumentisme, aan gewone mensen meer zelfvertrouwen om de confrontatie met bestaande machtsstructuren aan te gaan en deze samen met de consumptiepatronen te veranderen.

Wanneer men voor ogen houdt dat de 2000 grootste bedrijven ter wereld de helft van de welvaart in de wereld controleren en dat elk bedrijf uit gemiddeld 10 directieleden bestaat, dan betekent dit dat 20.000 mensen een bepalende controle uitoefenen over de wereldwijde productie. Maar dan betekent dit ook dat tientallen miljoenen werknemers in deze bedrijven in een positie staan om heel direct invloed uit te oefenen op hoe de mondiale economie wordt vormgegeven. Het spreekt voor zich dat de vakbonden hierin een belangrijke organisatorische rol spelen. In plaats van Opel Antwerpen te sluiten zouden georganiseerde arbeiders de omvorming van het bedrijf tot de productie van treinen, trams, metro’s en windmolens kunnen afdwingen.

Maar het spreekt voor zich dat de heersende klasse dit niet zo maar zal toelaten. Het gaat hier immers niet over het aanpassen van bepaalde delen van het systeem om het doeltreffender te doen werken - wat nog op pacifistische wijze kan worden afgedwongen. Maar het gaat hier over het in vraag stellen van het privé-eigendom van de productiemiddelen en de afschaffing van de uitbuiting- en dominantieverhoudingen. Aangezien dit soort verandering de globale structuur als voorwerp en de fundamentele sociale verhoudingen van het systeem als doel heeft, kan deze sociale verandering niet anders dan met geweld beantwoord worden. De staatsgreep van Pinochet in Chili is een schoolvoorbeeld van deze realiteit.

Het komt er dan op aan om de confrontatie niet uit de weg te gaan maar juist met grote vastberadenheid door deze machtsverhoudingen trachten door te breken. Dit betekent niet dat men zomaar mag deelnemen aan het institutionele spel via verkiezingen want men dreigt dan de logica van het systeem over te waarderen ten koste van de spontane uitdrukking van ideeën. Men verbreedt immers het debat door buiten het institutionele kader te denken. Maar het is anderzijds volstrekt mogelijk om de participatie aan een strijd voor onmiddellijke hervormingen te combineren met de voorbereiding van de bevolking op een antikapitalistische strijd.

De voorwaarde hiervoor is dat men over een bewuste politieke organisatie beschikt die een reformistische strijdstrategie kan toepassen zonder te vervallen in reformisme, want bij dat laatste worden mensen niet actief klaargestoomd voor de taken van een sociale revolutie. Van Lenin leerden we trouwens dat zolang de meerderheid van de mensen in een bepaalde instelling als parlement of vakvereniging geloven, het onjuist is hier voor zichzelf niet meer aan mee te willen doen - indien het althans de bedoeling is politiek aanhang voor de eigen beginselen te verwerven. Als revolutionair moet men dus daar werken waar zich het volk bevindt, of dit nu in het leger, in de rechtse vakvereniging of waar ook is.

Overwinning en praxis

Politieke strijd moet gepaard gaan met ideologische strijd wil het doeltreffend zijn. In grote lijnen komt het er op aan om de beperkingen aan te tonen van een individualistische benadering (consumentisme) en collectieve maatregelen te benadrukken. Zoals eerder gezegd geeft deze strategie meer zelfvertrouwen en hiervoor is het behalen van overwinningen van groot belang. Wanneer mensen een voorbeeld zien van de kwetsbaarheid van de macht is het makkelijker om de onoverwinnelijkheid van de macht te ontkrachten. Dit mag men niet uit het oog verliezen wanneer men sensibiliseert over krachtsverhoudingen en de fundamentele contradictie in de maatschappij, tegen het postmodernisme, het relativisme, het individualisme, het idee dat verbetering per definitie onmogelijk is en dat de onderdrukten zelf de onderdrukkers worden eens ze aan de macht zijn. Want machthebbers zullen, zoals eerder gezegd, steeds oplossingen aanreiken die deze contradictie tracht te verschuiven.

In zijn Bijdrage tot de kritiek van Hegels rechtsfilosofie schrijft Marx dat de materiële macht slechts door materiële macht overwonnen kan worden, maar dat de theorie ook in materiële macht kan veranderen wanneer ze tot de massa’s doordringt. Wat hij hiermee bedoelde was dat theoretische vorming onder bepaalde voorwaarden ook tot verzetsdaden kan aanzetten. Vandaag de dag stelt men echter vast dat door de toename van de middenklasse de politieke vorming zich verplaatst heeft van de werkplaats naar de vrijetijdsplaats. De theoretische vorming via staking van vroeger heeft nu grotendeels plaats geruimd voor de theoretische vorming tout court via interventies door personaliteiten. Eerder dan in een materiële kracht te veranderen komt de contestatie niet verder dan een recreatie met politieke toon. De kritische pedagoog Paulo Freire toont in zijn Pedagogie van de onderdrukten duidelijk aan dat enkel wanneer de onderdrukte zichzelf ontdekt en betrokken wordt in de georganiseerde strijd voor bevrijding het geloof in zichzelf ook groeit. Hij benadrukt het feit dat deze ontdekking niet puur intellectueel mag zijn, maar actie vereist met serieuze reflectie. Enkel dan wordt het een praxis, een actie op basis van doelen die men uit kritische reflectie destilleert. Anders blijft de actie puur activisme.

Onontkoombare factoren

Revoluties zijn zeldzame momenten van breuk, maar er vonden reeds genoeg revoluties plaats om haar eigenschappen te onderwerpen een aan een vergelijkende studie. Revoluties of momenten van breuk met de heersende orde zijn meestal het resultaat van de combinatie van 3 factoren: ten eerste moet er een ontevreden massa zijn die bereid is te handelen, ten tweede moet er een staat zijn waarvan de legitimiteit en de autoriteit gecontesteerd wordt door een deel van haar gebruikelijke verdedigers, en ten derde heb je het bestaan van radicale ideeën nodig die de sociale orde terug in vraag stelt. Dit laatste kan sterk in de minderheid zijn in het begin, maar met potentieel wat betreft het overtuigen van allen wiens geloof of loyaliteit vernietigd werd.

Over het algemeen zijn de eisen van de sociale bewegingen eerst defensief. Ze trachten een sociaal contract, welke ze geschonden achten door de patroons en de regering terug in voege te stellen. Ze proberen de actuele situatie te ontdoen van haar meest pijnlijke aspecten. Wanneer de onmogelijkheid van de machthebbers om de verplichtingen te vervullen die hun macht en privileges legitimeert zo manifest wordt dat men zich buiten de militante kringen de vraag begint te stellen of machthebbers een sociaal nut hebben, pas dan kan men van een revolutionaire mentaliteit of van gerevolutioneerde voorstellingen van de wereld en de sociale gedragingen spreken.

Het is opvallend hoe neoliberale politici nu de mond vol hebben over de moralisering of vergroening van het kapitalisme. Een tegengesteld standpunt zou gewoonweg suicidair zijn. Men wil plots doen geloven dat de staat een neutrale speler is terwijl deze gedurende decennia heeft laten gedijen. Maar net als vroeger is die staatstussenkomst er op gericht de kapitalistische economie te stabiliseren en de sociale spanningen te verminderen. De vraag die we ons dus moeten stellen wanneer we het over voorwaarden voor revolutie hebben is of de machthebbers er in slagen om de uitdagingen te beantwoorden, dus of zij stabiel zijn. Want indien niet bestaat er een potentieel voor revolutie.

Om duidelijker te zijn kan men de boven vermelde factoren ook onderverdelen in objectieve voorwaarden enerzijds en subjectieve voorwaarden anderzijds. Onder objectieve voorwaarden begrijpen we onder andere de groeiende ongelijkheid en ellende, het onvermogen van de machthebbers om uitdagingen te beantwoorden of de verzwakking van hun ideologische hegemonie. Onder subjectieve voorwaarden begrijpen we bijvoorbeeld de ontwikkeling van het klassenbewustzijn, de mate van organisatie in partij, vakbond of vereniging, de mate van maturiteit, invloed, begeestering van leiders, of de mate waarin het volk tot onafhankelijke actie overgaat. Wat het revolutionair bewustzijn kenmerkt is de overtuiging dat de noden enkel kunnen worden bevredigd door de transformatie van de bestaande instituties en door het in voege stellen van een andere sociale organisatie. Maar dit bewustzijn ontstaat niet spontaan of zonder een politieke mobilisatie en een voorafgaande intellectuele opwelling.

Deze opsplitsing kan nuttig zijn om te begrijpen waarom we vandaag geen radicale breuk meemaken terwijl de fundamentele contradicties van het systeem, en dus de objectieve voorwaarden, een ongekend explosief niveau bereiken. Deze contradicties blijken niet af te nemen zoals de machthebbers ons willen doen geloven, maar ze komen ook niet tot explosie. De opstand van de Griekse jongeren in december 2008 kunnen beschouwd worden als een collectieve contestatiebeweging, maar in ons land komt deze sociale explosie vooral tot uitdrukking met de opkomst van extreemrechts, de rellen in Brusselse voorsteden of zelfs de algemene afkeer tan aanzien van geïnstitutionaliseerde vormen van het politieke leven. Overal stelt men vast dat wanneer de revolutionaire radicalisering haar uitdrukking niet vindt via arbeidersorganisaties of partijen een andere radicaliteit – extreemrechts of fascisme – deze vertolking op zich neemt. In plaats van een revolutionaire explosie dreigt men dan een revolutionaire implosie mee te maken. Dit valt te verklaren door het feit dat de subjectieve voorwaarden niet in dezelfde mate ontwikkeld zijn als de objectieve voorwaarden, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval was in de jaren ‘60.

Ongetwijfeld hebben een aantal strategische overwinningen die het kapitalisme de laatste decennia behaalde hiermee te maken. Enerzijds heb je de overwinning van het kapitalisme op het Oostblok. Deze landen kon men beschouwen als post-revolutionaire, autoritaire en sterk gebureaucratiseerde systemen, maar ze behielden een antikapitalistisch potentieel en een tegenwicht tegen de invloed van het imperialisme en het kapitalisme op wereldschaal. Anderzijds behaalde het kapitalisme een grote overwinning op de arbeidersorganisaties van de westerse metropolen via de constructie van de Europese Unie. Zich inspirerend op de ideeën van de neoliberale econoom von Hayek werd een Europese grondwet ontworpen die ongehinderd door nationale staten en de principes van de representatieve democratie gedurende jaren de vrije markt heeft laten zegevieren. Maar, zoals eerder aangehaald, komt het er dan op aan om de confrontatie niet uit de weg te gaan maar juist met grote vastberadenheid en kennis van zaken door deze machtsverhoudingen trachten door te breken.

Naar boven