Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Osama bin Laden: dood van een anachronisme PDF Print Email
Geschreven door Daniel Princen op woensdag, 04 mei 2011

Twee mei kwam er een definitief einde aan Osama bin Ladens dertigjarige politieke loopbaan. Na tien jaar bondgenoot van het westen te zijn geweest was er hij twintig jaar lang een fanatieke vijand van. Maar op het moment van zijn dood was zijn politieke rol al uitgespeeld. De aanslagen van 11 September 2001 staan bekend als een van de ernstigste gevallen van “blowback”, onbedoelde negatieve gevolgen van geheime operaties, in de geschiedenis. Al Qaida kreeg immers vorm in de door de Amerikanen gesteunde jihad tegen de Russen in Afghanistan in de jaren tachtig.

Westerse veiligheidsdiensten hadden toen al decennialange ervaring met samen werken met rechts-radicale islamitische fundamentalisten. Sinds de jaren vijftig hadden de Verenigde Staten en andere westerse mogendheden in de Arabische wereld dit soort stromingen gesteund om linkse en nationalistische bewegingen in de regio te ondergraven.

De ideologische wortels van het islamitische fundamentalisme liggen bij Jamal Eddine al-Afghani (1838 – 1897). Deze werkte samen met Groot-Brittannië, toen de dominante wereldmacht, in een poging om het langzaam desintegrerende Ottomaanse rijk te vervangen door een nieuw, pro-Brits kalifaat. Dat plan mislukte. Meer succes hadden de Britten in de jaren twintig in wat nu Saoedi-Arabië is. Gesteund door de Britten versloeg het huis van Al Saud met hun fundamentalistische Ikhwan-strijders concurrerende stammen en creëerden zij de eerste fundamentalistisch islamitische staat ter wereld. Toen al waren er twijfels of fundamentalisten onder controle te houden waren; ‘Vandaag een zwaard in de handen van de prins, morgen een dolk in zijn rug’ beschreef een vriend van de nieuwe dynastie de Ikhwan. Afghani’s voornaamste volgeling, Mohammed-Abduh (1849 – 1905) stichtte de salafistische beweging, de stroming waar Al-Qaida’s gedachtegoed uit voortkwam en die in jaren twintig versmolt met de fundamentalistische islam van het Saoedische koningshuis. Geïnspireerd door al-Afghani’s gedachtegoed vormde Hassan al-Banna (1906 – 1949) in 1928 in Egypte de Moslim Broeders, een beweging die nog bestaat en waar onder andere Hamas uit is voortgekomen.

Na de Tweede Wereldoorlog verving de VS Groot-Brittannië. Net zoals de Britten werkten de Amerikanen samen met fundamentalistische krachten in de regio en met het Saoedische koningshuis. In de jaren zestig werkten ze onder andere samen met de Egyptische Moslim Broeders tegen de nationalistische, naar de Sovjet-Unie neigende regering van Gamal Abdel Nasser. Na de Zesdaagse Oorlog met Israël in 1967 en de dood in 1970 van Nasser verloor het seculiere Arabische nationalisme dat hij als geen ander belichaamde aan aantrekkingskracht. Naast linkse bewegingen kwamen in de nasleep van de Arabische nederlaag in het nieuwe decennium nieuwe, meer radicale fundamentalistische stromingen op.

Nasser werd opgevolgd door Anwar Sadat, een voormalig lid van de Moslim Broeders. Deze sloot bondgenootschappen met Saoedi-Arabië en de VS en legaliseerde de door Nasser onderdrukte Moslim Broeders waarmee hij samen tegen Egyptisch links streed. In 1980 kwamen verschillende groepen met oorspronkelijk hun wortels in de Moslim Broeders samen om de Islamitische Jihad te vormen. In wat een terugkerend patroon zou worden werd Sadat op 6 oktober 1981 het slachtoffer van de geest die hij zelf uit fles had gelaten toen hij vermoord werd door de Islamitische Jihad.

Afghanistan

In de jaren zeventig probeerden de Amerikanen in Afghanistan, dat zich al sinds de jaren vijftig in de Sovjet-invloedssfeer bevond, dezelfde strategie toe te passen als in het Midden-Oosten; het steunen van fundamentalistische groeperingen tegen gezamenlijke vijanden. Op 3 juli 1979 tekende de Amerikaanse president Jimmy Carter de eerste order om in het geheim de tegenstanders van de regering in Kaboel te steunen. Pas enige maanden later, op 24 december 1979, viel het Sovjetleger Afghanistan binnen in een poging om hun door de opstandelingen in het nauw gedreven bondgenoten te steunen. De Russen liepen recht in de Amerikaanse val en raakten verwikkeld in een uitzichtloze oorlog met de Afghaanse opstandelingen waarvan het overgrote deel islamitische fundamentalisten waren. Zbigniew Brzezinski, Carter’s nationale veiligheidsadviseur en een van de architecten van het plan, was in 1998 vol trots over het succes; ‘wat is van meer belang in de wereldgeschiedenis? De Taliban of het ineenstorten van het Sovjetrijk? Een paar nijdige Moslims of de bevrijding van Centraal Europa en het einde van de Koude Oorlog?’

In januari 1980 bezocht Brzezinski Sadat en kreeg toestemming om via Egypte de Afghaanse mujahedin te steunen. Oude Egyptische wapenvoorraden werden door de Amerikanen via Pakistan naar de Afghanen doorgesluisd. De wapens waren van Sovjetmakelij, ooit geleverd aan Nasser, en dus niet traceerbaar naar de VS. Naast wapens gaven de VS financiële steun en de Saoedi’s beloofden op hun beurt de Amerikaanse donaties te verdubbelen. Het geld werd via de Pakistaanse inlichtingendienst, de ISI, naar de Afghanen doorgespeeld. Zowel in Egypte als in de VS zelf ontvingen vrijwilligers voor de Afghaanse jihad militaire training – ironisch genoeg onder andere van de Navy SEAL’s, dezelfde eenheid die Bin Laden heeft omgebracht. De fundamentalistische strijders leerden onder andere om te gaan met explosieven, automatische wapens, mijnen en werden getraind in allerlei sabotagemethoden.

Naarmate de oorlog in Afghanistan escaleerde werd de Amerikaanse regering steeds enthousiaster: eerst was het plan slechts om de Sovjet-Unie te verzwakken door een slepende guerrillaoorlog maar nu leek een regelrechte overwinning een mogelijkheid te worden. Steun aan de Afghaanse rebellen nam toe: Amerikaanse en Saoedische donaties aan de Afghaanse jihad in 1984 bedroegen samen 250 miljoen dollar, bijna net zoveel als de voorafgaande drie jaar samen. In 1986 ging het om 470 miljoen, in 1987 was het 630 miljoen. Amerikaanse diplomaten slaagden erin ook China te overtuigen de rebellen te steunen; tussen 1981 en 1984 leverde het land voor 600 miljoen dollar aan wapens aan de rebellen.

Een van die ‘nijdige Moslims’ waar Brzezinski zo laatdunkend over sprak was natuurlijk Bin Laden. Meteen na de Russische inval in Afghanistan trok hij naar de regio waar hij zijn fortuin, dat hij in een door zijn vader opgezet constructiebedrijf verdiende, gebruikte om Arabische vrijwilligers voor de Afghaanse jihad te trainen en te bewapenen. Bijna tegelijkertijd begon hij fundamentalistische groeperingen in Egypte te steunen, waaronder de Islamitische Jihad, de moordenaars van Sadat. In 1985 vormde hij de organisatie die later bekend zou worden als Al Qaida. Met behulp van een netwerk van rekruteringscentra in Saoedi-Arabië, Egypte en Pakistan wierf hij strijders voor de Afghaanse jihad. De ISI was notoir corrupt en veel van het geld en de wapens die via deze organisatie naar de Afghanen moesten bleven aan de Pakistaanse strijkstok hangen. Bin Laden bewees zich echter als een efficiënt organisator, net zoals in zijn eerdere loopbaan in het constructiebedrijf van zijn vader.

De rol van Saoedi-Arabië

Na de Russische terugtocht uit Afghanistan in 1989 keerde Bin Laden voor korte tijd terug naar Saoedi-Arabië waar hij zijn werk in het familiebedrijf combineerde met steun aan fundamentalistische bewegingen in Egypte, Algerije, Tunesië, Jemen en elders. De Saoedische regering werd echter steeds nerveuzer over Osama’s activiteiten. In 1991 verhuisde Bin Laden, samen met een aantal veteranen van de strijd in Afghanistan, naar een land waar hij meer welkom was: Soedan. Twee jaar eerder was Omar Bashir daar met een militaire coup aan de macht gekomen en Bin Laden had goede banden met het Soedanese Nationale Islamitische Front, de fundamentalistische beweging die op discrete wijze Bashirs coup had gesteund.

Vanuit zijn nieuwe thuisbasis zette hij zijn steun aan fundamentalistische groeperingen voort, nu ook aan bewegingen die zich tegen het Saoedische koningshuis keerden. De Saudi’s hadden in 1990 Amerikaanse troepen toestemming gegeven zich op Saoedisch grondgebied te vestigen. Bin Laden was woedend over wat hij als een schending van heilig grondgebied zag. In een interview acht jaar later verklaarde hij dat het voor islamitische mannen onacceptabel was dat ‘Amerikaanse, Joodse en christelijke vrouwelijke soldaten’ heilig grondgebied zouden betreden; ‘de heersers in de regio hebben hun mannelijkheid verloren en geloven dat mensen vrouwen zijn maar in de naam van God weigeren zelfs de fatsoenlijke moslimvrouwen om zich te laten verdedigen door de Amerikaanse en Joodse hoeren’.

In 1992 vonden de eerste aan Bin Laden toegeschreven aanvallen op Amerikaanse soldaten plaats, het volgende jaar gevolgd door de eerste poging om het World Trade Center te vernietigen. In november 1995 eiste een aanslag het leven van 5 Amerikaanse soldaten en 2 Indische arbeiders in de hoofdstad van Saoedi-Arabië, Riyad. Gemotiveerd door de successen en het Amerikaanse debacle in Somalië in 1994-5 besloot Bin Laden het strijdtoneel uit te breiden: in februari 1998 maakte hij de formatie van een ‘Wereld Islamitisch Front voor Jihad tegen de Joden en de Kruisvaarders’ (het westen) bekend. Dat jaar kostten aanslagen op de Amerikaanse ambassades in Tanzania en Kenia honderden, merendeels lokale, burgers het leven. In 2000 was het Amerikaanse marineschip USS Cole doelwit van een aanval en 11 september 2001 volgden de aanslagen in New York en Washington met bijna 3000 slachtoffers.

Deze aanslagen waren zijn grootste successen maar betekenden ook vrijwel het einde van de rol van Bin Laden in de leiding van Al Qaida. Opgejaagd door de Amerikanen was het voor hem niet mogelijk meer dan een symbolische rol te spelen. Zwaar gehavend is Al Qaida niet meer de goed georganiseerd beweging die het in de jaren tachtig en negentig was: het is nu een ‘merknaam’ die gebruikt kan worden door elke groep die zich kan vinden in de methodes en ideologie van Bin Laden.

Osama bin Laden en zijn beweging werden een anachronisme. Twintig jaar lang verklaarde hij de corrupte regimes in de Arabische wereld omver te willen werpen maar de enige keer dat hij een rol had in de val van een regering was met westerse hulp in Afghanistan. In een paar maanden hebben protestbewegingen in de regio al verschillende dictaturen ten val gebracht en doen zij andere op hun grondvesten schudden. Niet alleen in hun werkwijze zijn deze bewegingen het tegenovergestelde van Al Qaida; ook hun idealen – democratie, sociale verbeteringen – staan lijnrecht tegenover Bin Laden’s obscurantistische droom van een nieuw kalifaat. De Arabische lente ontdoet groeperingen als Al Qaida van hun propaganda-claim op te komen voor de onderdrukte islamitische massa’s. Een voormalige CIA-official, Robert Grenier, noemde Osama’s dood cynisch een goede “career move”: nu staat hij eindelijk weer in de schijnwerpers. Voor de Amerikanen is Bin Ladens dood belangrijk – maar de geschiedenis had hem al achtergelaten.

Vertaling door de redactie van Grenzeloos, website van onze Nederlandse zusterorganisatie SAP

Naar boven