Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Een terugblik op Doha PDF Print Email
Geschreven door Daniel Tanuro op zaterdag, 19 januari 2013
Dit artikel heeft niet de bedoeling om een grondige politieke analyse van de voorbije klimaattop van Doha, die begin december 2012 in Qatar plaats vond, te maken. Die analyse werd al vanaf de eerste dagen van de conferentie gemaakt, en zij blijkt juist te zijn geweest (1). Het komt er enkel op aan om “de resultaten” van de ontmoeting onder de loupe te nemen zodat iedereen goed zou begrijpen hoever we in de richting van een catastrofe gaan.

Een mini-Kyoto II

De eerste inzet van Doha ging over het vervolg op het Kyoto-protocol. Ter herinnering: deze vraag staat centraal in het armworstelen tussen de kapitalistische “ontwikkelde” landen en de andere. Eigenlijk beroepen de eersten zich op de groeiende uitstoot van de tweede om een globaal akkoord te eisen, dat inspanningen aan alle landen oplegt; terwijl de tweede zich beroepen op de historische verantwoordelijkheid van de eersten om te eisen dat zij het voorbeeld geven in de strijd tegen de opwarming.

In Doha werd inderdaad een tweede engagementsperiode aangenomen in het kader van het Protocol. Maar dit is enkel maar een schim van een akkoord. Japan, Canada, Nieuw-Zeeland en de Russische Federatie zijn niet langer betrokken. Deze landen vervoegen zo de Verenigde Staten, de tweede grootste CO- uitstoter ter wereld (na China) en de eerste historische uitstoter. Op slag zijn de landen die overblijven in het spel voor slechts 15% van de werelduitstoot verantwoordelijk.

De ondertekende engagementen liggen ver beneden wat nodig is. Volgens het IPCC zouden de ontwikkelde landen hun uitstoot met 20 tot 45% tegen  2020 moeten verminderen (en tot 80 à 90% tegen 2050), in vergelijking met 1990, om zo één kans op twee te hebben dat de temperatuursverhoging niet boven de 2,4° C stijgt. Maar de engagementen van die landen die nu nog meedoen, komen  hoogstens met 18% van de reductie overeen. De Europese Unie stelt zich voor als een goede leerling van de klas met een doelstelling van -20% tegen die vervaldatum. Maar omwille van de recessie was dit in 2011 reeds -17,6%. Als men rekening houdt met de uitstootkredieten die  verkregen zijn via de flexibele mechanismen (CDM en MOC) , is de EU al aan zijn doelstelling…sinds twee jaar(-20,7%). Het is waar dat de betrokken landen aanvaard hebben bijkomende inspanningen te overwegen, maar dit is enkel een vage belofte.

 “De Russische warme lucht”

Een sleutelkwestie in het kader van de verlenging van Kyoto  was die van de “Russische warme lucht”. Met deze uitdrukking duidt men het feit aan dat de landen van de ex-USSR beschouwd worden uitstootquota  te hebben geleverd die zij niet hebben gebruikt. De reden is dat men 1990 als referentiejaar heeft gekozen en dat, na de val van de Muur, de economie van deze landen in elkaar is gestort. Zij hebben dus enorme overschotten aan uitstootrechten die verhandelbaar zijn op de koolstofmarkt. Aangezien niet alles werd verkocht -verre van- tussen 2008 en 2012 stelde zich de vraag: blijven de overgebleven 13 miljard rechten (een recht=een ton CO2) overdraagbaar naar de tweede engagementsperiode?

De conferentie van Doha heeft hier positief op geantwoord. Met enkele beperkingen: de rechten (uitstooteenheden)  kunnen enkel aangekocht worden door landen die hun quota zullen overschrijden, en dit enkel voor een bedrag van 2% van hun  reductiedoelstelling in de loop van de eerste periode. Daarbovenop hebben vele landen laten weten dat zij geen koper wilden zijn…Logisch: de Kyoto II-doelstellingen zijn zo pover dat geen enkel  land het nodig vindt om “Russische warme lucht” te kopen. Wat hier van belang is, is dat de eigendomsrechten van Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland en Kazachstan gewaarborgd zijn.     Die landen behouden dus de mogelijkheid om deze rechten op de markt te verkopen en zij doen er alles aan om dit tot na 2020 zo te houden.

SOM-kredieten

De tweede periode van het protocol heeft enkel maar betrekking op een klein gedeelte van de ontwikkelde landen, en de volgende vraag dient gesteld: hebben de landen die niet onderworpen zijn aan het engagement het recht om uitstootkredieten te kopen en verkopen die door het “Schone Ontwikkelingsmechanisme –SOM” in omloop zijn gebracht?

Ter informatie, het SOM is een systeem, voorzien door Kyoto, dat voorziet om uitstoot in de geïndustrialiseerde landen te compenseren door koolstofkredieten te kopen die gegenereerd zijn door “schone” investeringen in het Zuiden. De USA, Canada, Japan, enz. willen de mogelijkheid behouden om deze kredieten te kopen (Japan is de grootste koper na de Europese Unie),omdat de koolstofmarkt relatief voordelig is. Hun vertegenwoordigers hebben gesteld dat de ondermaatse vraag naar kredieten de prijs reeds onder die van een Euro heeft doen dalen, wat de energieomschakeling niet bevordert. De Conferentie heeft deze vraag verworpen…Maar daarmee is het laatste nog niet gezegd aangezien de jurisprudentie op het niveau van de instantie die het SOM beheert  de eisers eerder gelijk geeft.

Aanpassing en klimaatschuld

Een tweede belangrijke inzet in Doha was de financiering van de aanpassing aan de opwarming in de landen van het zuiden. In Kopenhagen engageerden de ontwikkelde landen zich om grote bedragen e storten, en zo aan het jaarlijks objectief van 100 miljard $ per jaar te geraken vanaf 2020. De beslissing werd het jaar daarop bevestigd. De media hebben hier een aanzienlijke echo aan gegeven: de ontwikkelde kapitalistische landen die verantwoordelijk zijn voor meer dan 70% van de opwarming leken zich rekenschap te geven van hun “klimaatschuld”. Echter, ver weg van de camera’s, verlopen de zaken minder fraai. In Doha weigerde het merendeel van de staten, uitgezonder enkele Europese landen,  om hun bedrag van hun engagement te preciseren voor de komen de jaren. De minst ontwikkelde landen moesten zich tevreden stellen met een vage belofte van toch ook belangrijke stortingen zoals in de loop van de voorbije jaren (ongeveer 10 miljard $ per jaar)…

Globaal akkoord

Een derde inzet was de onderhandelingen af te bakenen over een toekomstig globaal akkoord, aan te nemen in 2015, dat vanaf 2020 zou moeten worden toegepast. De Conferentie van Bali (2009) had beslist om te handelen conform de projecties van het IPCC; die van Cancun had tot doel gesteld om de temperatuursverhoging te beperken tot 2°C, ja zelfs tot 1,5°C; en die van Durban had zich er toe verbonden om een nieuwe ad hoc werkgroep op poten te zetten met de bedoeling nog krachtdadiger actie te voeren tegen de opwarming (ADP).                                

Ter herinnering: volgens het IPCC moet de uitstoot op wereldvlak tot 2050 met 50 tot 85% dalen, en in de ontwikkelde landen met 80 tot 95%, en moet met deze reductie ten laatste in 2015 begonnen worden.

Veel ontwikkelingslanden, meer bepaald de kleine eilandstaten (AOSIS)  vragen al jaren dat deze cijfers zouden worden geratificeerd door de bijeenkomsten van de Verenigde Naties en omgezet worden in doelstellingen . Tevergeefs, en Doha ging niet in tegen deze traditie: de Conferentie besliste enkel “om dringend werk te maken (!) van een diepgaande (?) reductie van de uitstoot en zo vlug mogelijk een piek te voorkomen van de globale uitstoot”.  Wat hier van belang is, is duidelijk te weten of de klimaatpolitiek al dan niet dient bepaald te worden door te vertrekken vanuit de wetenschappelijke expertise over het klimaat. De AOSIS hebben in deze zin duidelijke voorstellen gedaan tijdens COP 17, maar deze werden verworpen in naam van de “economische wetmatigheden”…

Verschillende  verantwoordelijkheden

De onderhandeling voor een globaal akkoord, toepasbaar op alle landen, legt een ander delicaat punt bloot: in welke mate zal men rekening houden met de “gemeenschappelijke maar verschillende verantwoordelijkheden”? Dit belangrijke principe werd ingeschreven in de kaderovereenkomst van de Verenigde  Naties over de klimaatwijzigingen  (UNFCCC). De USA en zijn bondgenoten (Canada en Australië meer bepaald) manoeuvreren  al jaren opdat het niet in rekening zou worden gebracht. In Durban hebben zij zich reeds met succes verzet tegen het feit dat de aangenomen teksten hier expliciet melding van zouden maken. Hetzelfde scenario speelde zich af in Rio+20, om de eenvoudige reden dat de billijkheidsprincipes en de verschillende verantwoordelijkheden er werden vermeld…

Deze vraag is de ware toetssteen van de onderhandelingen. Tegenover de USA en zijn aanhangers werd het principe van de gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden verdedigt door een verscheiden alliantie bestaande uit China, India, Bolivië, Cuba, Venezuela en verschillende Arabische petroleum producerende landen. Tussen deze twee kampen ziet men echt niet hoe een compromis mogelijk is…

Behalve? Behalve als de wetenschappelijke expertise niet langer dient als onderhandelingskader en elk land eenvoudigweg communiceert aan de andere welke maatregelen zij zullen nemen om een bijdrage te leveren aan de redding van het klimaat. Deze “bottom-up” instelling werd door de USA, China, en de andere grote opkomende landen en de EU in Kopenhagen opgelegd, nadat zij dit parallel met de conferentie hadden onderhandeld. Op die manier is een akkoord te overwegen…maar dan een akkoord dat er niet voor zal zorgen onder de 2°C-verhoging te blijven.

Pessimisme in het kwadraat

Na Kopenhagen verspreidden meer dan 80 regeringen “klimaatplannen”. Hun analyse staat toe een temperatuursverhoging te schetsen die schommelt rond de 3,5 tot 4°C tegen het einde van de eeuw. Deze projecties dienen zeer voorzichtig gehanteerd te worden, want de belangrijkste uitstoters van broeikasgassen breken zich er het hoofd over hoe zij  hun sporen uit kunnen wissen. Ten eerste ontbreekt het aan duidelijkheid over de maatregelen die zij communiceren en dekken zij een zeer breed gamma op verschillende domeinen. Ten tweede zijn de reductie-inspanningen van de verschillende landen moeilijk te meten en te vergelijken. Het actieplan van Bali voorzag in het harmoniseren van de boekhouding en rapportering van de uitstoot. We zijn er nog ver van verwijderd, vooral omdat de USA -zij weer!- weigeren van de verschillende  regels te harmoniseren die vervat zitten in de Kaderovereenkomst van de Verenigde  Naties en in het Kyoto-protocol. Van haar kant onderschat China blijkbaar haar uitstoot in de grootte van 1,3 Gigaton CO2.

Walden Bello en Richard Heydarian schreven net voor Doha in een artikel dat zij wilden geloven dat de twee belangrijkste uitstoters van broeikasgassen ter wereld gedwongen zouden kunnen worden om in de komende jaren tot een bilateraal klimaatakkoord te komen, dat verplichte uitstootreducties zou opleggen voor de twee partijen. Dit akkoord zou vervolgens kunnen dienen als insteekpas voor een engagement voor alle landen(2).  Deze analyse lijkt ons veel te optimistisch. Zij geeft te weinig rekenschap van de enorme materiële belangen die op het spel staan. En zij gaat er van ui dat de beslissers op een rationele manier de nodige  maatregelen zullen nemen om een enorme menselijke catastrofe te voorkomen. Niets in de geschiedenis van het kapitalisme laat echter toe die hoop te rechtvaardigen!

 

 

 

 

 

 

Naar boven