Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Onder de bommen en de tanks: mensen in opstand! PDF Print Email
Geschreven door Bertil Videt, Chawqui Lotfi, Alex De Jong, Hessel Schaaf op donderdag, 31 maart 2011

De imperialistische interventie in Libië werpt een zwarte schaduw op de golf van volksbewegingen en revoluties in het Midden-Oosten en de Maghreb. Alle repressie en verwarring ten spijt zijn deze processen niet tot staan gebracht. Integendeel, ook in Syrië lijkt een steeds groter deel van de bevolking nu in opstand te komen. In onderstaande artikels nemen we de situatie in Tunesië onder de loep, het land waar alles begon. We kijken ook naar Palestina, nog steeds onder de laars van Israël, maar waar nieuwe actoren hun stem laten horen. Helaas slaagt niet iedereen ter linkerzijde er in consequent en de kant van de volkeren te kiezen tegen de dictators, en zich niet te laten verleiden door de – toch wel zeer schril klinkende- “democratische” sirenezang van de NATO-landen met de obligate Arabische bondgenoten die momenteel in Libië tussenkomen. Als reactie daartegenover kiezen sommige andere progressieven dan weer kant voor sommige van de dictators, die plots de strijd tegen het imperialisme zouden aangaan. Zo neemt Chavez nu ook steeds meer de verdediging op zich van Assad, de sterke man in Syrië… (SAP-Web)


Een democratische vloedgolf

Door Bertil Videt

Het Midden-Oosten zal nooit meer hetzelfde zijn – daar is iedereen het over eens. Het omverwerpen van Ben Ali en Hosni Mubarak heeft een kettingreactie veroorzaakt in de regio.

In het hele Midden-Oosten zijn nieuwe, massale protestbewegingen opgestaan. Van Marokko in het westen tot Iran in het oosten zijn mensen de armoede en corrupte heersers beu. De moed van de mensen in Tunesië en Egypte is een bron van inspiratie voor de regio.

Westerse regeringen hebben de mond vol van politieke democratie maar hun beleid ten aanzien van strategisch belangrijke landen in het Midden-Oosten vertelt een ander verhaal. Zowel Ben Ali als Mubarak waren vrienden van het westen. Hun dictaturen waren niet de enige die op westerse steun konden rekenen – ook de regimes in Algerije, Bahrein, Jordanië en Saudi-Arabië ontvangen steun van de westerse democratieën.

De bewegingen zijn niet alleen, en waarschijnlijk niet eens hoofdzakelijk, bewegingen voor politieke vrijheden. Net zoals protesterende jongeren in Griekenland, Frankrijk of IJsland worden Arabische en Perzische jongeren geconfronteerd met de gevolgen van bezuinigingen. In het Midden-Oosten en elders zien we woede over heersers en een elite die, ver weg van de dagelijkse problemen van de gewone bevolking, een leven van luxe leidt. De arbeidersbeweging en stakingen in Tunesië en Egypte speelden een grotere rol in het omverwerpen van de dictaturen dan welke Tweet dan ook.

Mohamed Bouazizi, de Tunesische fruitverkoper die zichzelf in brand stak en een symbool werd van de revolutie in Tunesië, werd niet tot zijn wanhoopsdaad gedreven door een gebrek aan democratische rechten. Zijn droom was een bestelbusje te kopen en in het dagelijkse levensonderhoud van zijn familie te kunnen voorzien. Bouazizi leefde in een land dat van het Internationaal Monetair Fonds te horen kreeg dat het moest bezuinigingen, de subsidies op voedsel en brandstof moest staken en het pensioensysteem privatiseren. Bouazizi’s droom leek onbereikbaar. Ook na de overwinning in Egypte, het aftreden van Mubarak zelf, vinden nog steeds protesten en stakingen voor betere lonen en arbeidsomstandigheden plaats.

De autocraten in de regio hanteren twee bijna identieke methodes om met de protesten om te gaan. Zoals ze gewend zijn, gebruiken veiligheidsdiensten dezelfde gewelddadige methodes die in Egypte en Tunesië gefaald hebben. Daarnaast, in een poging de bewegingen de wind uit de zeilen te halen, doen impopulaire elites concessies.

Na gewelddadige botsingen heeft de Algerijnse regering democratische hervormingen toegezegd. Na verschillende protesten in Amman heeft de koning van Jordanië, Abdullah, zijn regering ontbonden en zijn nieuwe premier beloofde politieke hervormingen, meer vrijheid van meningsuiting en lagere voedselprijzen. ‘Eerst Mubarak, nu Ali’ – een verwijzing naar president Ali Saleh – klonk het in de straten van Sana’a, de hoofdstad van Jemen. Jemen, dat na een revolutie in 1967 een tijd lang een socialistische regering had, geldt als een ‘weak state’ maar is een cruciaal strijdtoneel in het Amerikaanse gevecht tegen Al-Qaeda. Vergelijkbaar met protesten in andere landen eisen demonstranten politieke rechten en het aftreden van de president en uiten zij hun ongenoegen over armoede, werkloosheid en corruptie. Dergelijke geluiden doen ook de ronde in Syrië: de Facebook groep ‘The Syrian Revolution 2011’ heeft meer 20.000 leden. Maar veel van deze internet-revolutionairen bevinden zich in het buitenland, veilig voor de beruchte geheime politie. Geplande demonstraties flopten.

Oliegeld

Het eilandstaatje Bahrein heeft grote Public Relation-firma’s ingehuurd om zichzelf internationaal als een democratie te presenteren maar ook hier heeft het regime met geweld gereageerd op protesten. Zelfs de rijke Golfstaten worden aangeraakt door de democratische vloedgolf. De grote meerderheid van de bevolking zijn shi’itische moslims die zich gediscrimineerd voelen door het regerende soennitische koningshuis en gefrustreerd toekijken hoe het oliegeld in de zakken van een kleine elite verdwijnt.

Zelfs in Saudi-Arabië, een van de trouwste bondgenoten van de Verenigde Staten en een van de meest repressieve staten in de regio, zijn kleine uitingen van onvrede zichtbaar. Een groep gematigde intellectuelen heeft het ongehoorde voorstel gedaan een politieke partij te vormen en de koning gevraagd zijn toestemming te geven.

De opstanden in de Arabische wereld hebben ook de Iraanse oppositie geïnspireerd tot solidariteitsdemonstraties met Egypte en Tunesië. Na het bloedige neerslaan van de beweging tegen het religieuze bewind vorig jaar leek de oppositie doodgebloed te zijn maar recentelijk bracht zij duizenden mensen op de been. De Iraanse leider Mahmoud Ahmadinejad is in het westen vooral bekend om zijn vijandige houding tegenover de VS en zijn antisemitisme. In zijn eigen land is zijn streng religieuze bewind en het neoliberale beleid van privatisering en onderdrukking van de arbeidersbeweging zeer impopulair.

Op hun gebruikelijke opportunistische manier hebben de Iraanse leiders hun sympathie uitgesproken voor het verjagen van de seculiere en pro-Israëlische, pro-Amerikaanse autocraat Mubarak. Maar hun economisch beleid heeft dezelfde rampzalige sociale gevolgen als in Tunesië en Egypte. Daarnaast is het Iraanse bewind de afgelopen jaren nog repressiever geworden. De succesvolle opstanden in Tunesië en Egypte hebben de Iraanse oppositie nieuwe hoop gegeven. Het Iraanse regime treedt echter hard op en er is opgeroepen tot de doodstraf voor oppositieleiders.

De leiders van de Groene Beweging in Iran komen, anders dan de oppositie in Egypte en Tunesië, zelf uit elitekringen en laten zich nauwelijks uit over sociale kwesties. Oppositieleider Mir-Hossein Mousavi was acht jaar lang premier in Irans religieuze regime. De activisten in Iran hebben nu meer positieve voorbeelden in de Arabische wereld maar het ziet er niet naar uit dat de oppositie weer zo krachtig zal worden als eind 2009 toen het regime tot wankelen gebracht werd. De Iraanse staat is veerkrachtig en goed georganiseerd. De leiders van de oppositie geven geen stem aan het verlangen naar sociale veranderingen.

Democratische virus

In Israël volgt de regering de ontwikkelingen in buurlanden met argusogen. De Israëlische leiders zijn zich er goed van bewust dat de vriendelijke houding van Mubarak en het huidige regime in Jordanië ten opzichte van Israël niet gedeeld wordt door de meerderheid van hun onderdanen. Egypte en Jordanië zijn de enige twee Arabische staten die Israël erkend hebben.

Toen Mubaraks val onafwendbaar bleek, probeerde de Amerikaanse regering zich voor te doen als slechts een toeschouwer, in plaats van een cruciale steunpilaar van Mubarak. Amerikaanse politici die niet aan de macht zijn drukken zich vrijer uit: senator John McCain beschreef de oppositiebewegingen als ‘een virus dat zich door het Midden-Oosten verspreidt’; ‘Dit is een zeer riskante periode voor onze rol in het Midden-Oosten, de meest riskante periode in lange tijd. Israël loopt het gevaar omsingeld te worden door landen die tegenstander zijn van het bestaan van Israël zelf en geregeerd worden door radicale organisaties.’ In de toekomst zal ook de bevolking, en niet alleen de heersers, een factor zijn in het Midden-Oosten.


Tunesië – een revolutie in beweging

Door Chawqui Lotfi*

De omwenteling in Tunesië was het gevolg van een combinatie van een spontaan proces en lang sluimerende sociale tegenstellingen. Nu de Tunesische machthebbers, de erfgenamen van het regime van Ben Ali, proberen het land te ‘stabiliseren’ komen ook de zwakheden van de beweging aan de oppervlakte. Veel zal afhangen van hoe de beweging zich zal organiseren om na democratische rechten ook sociaaleconomische eisen te winnen.

Het zogenaamde ‘economische mirakel’ van Tunesië was altijd al beperkt tot de regerende kliek, de allerrijksten en multinationals. Zoals in vergelijkbare landen betekende de kapitalistische globalisering voor Tunesië de concentratie van rijkdom in de handen van een steeds kleiner wordende groep mensen, een economische groei die maar weinig nieuwe banen opleverde en een aftakeling van levens- en arbeidsomstandigheden. Zoals in andere landen in de Maghreb en de Arabische wereld leidde liberalisering van de economie tot hogere kosten van het levensonderhoud. Achter de groeicijfers ging een realiteit van verarming schuil, ook van de middenklasse. In deze omstandigheden gedroeg de clan van Ben Ali-Trabelsi zich als een monopolist die alle rendabele sectoren in de economie overnam – of die nu met buitenlands of binnenlands kapitaal verbonden waren. Een dergelijke frauduleuze concentratie van economische en politieke macht ontlokte zelfs aan internationale kapitalisten vijandige reacties over ‘mafiapraktijken’. Zelfs Tunesische ondernemers zagen hun belangen in gevaar komen.

Het gewone volk had niet langer zelfs maar de mogelijkheid tot verbetering van hun sociale omstandigheden – in tegenstelling tot de jaren na de onafhankelijkheid. Het cliëntelisme van Ben Ali’s voorganger Bourguiba was grotendeels ontmanteld. Het regime van Ben Ali hield zichzelf voor de gek met de gedachte dat politiegeweld voldoende zou zijn om de bevolking in het gareel te houden. Aan de vooravond van de Tunesische revolutie stond de arrogantie van de rijken tegenover de wanhoop en woede van een verarmde samenleving.

Een ander deel van de verklaring van de opstand is het verlies van legitimiteit van de dictatuur, al lang voor de revolutie. Het wurgen van democratische rechten en vrijheden door de politiestaat van Ben Ali en de eis van onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan een corrupt veiligheidsapparaat toonden duidelijk dat elke hoop op institutionele hervorming ten onrechte was. Al lang voor de opstand zelf waren er tekenen van een veranderend sociaal en politiek klimaat. Maandenlange sociale strijd in steden als Gafsa en Ben Gardane trok de aandacht, ondanks de censuur. De confrontaties met de staat die het gevolg waren van deze bewegingen toonden mensen de mogelijkheid om zich te verzetten. Het veiligheidsapparaat van Ben Ali was zeer efficiënt in het onschadelijk maken van individuele mensenrechtenactivisten en dissidenten – maar kwam voor grote problemen te staan toen het geconfronteerd werd met een massabeweging.

De Tunesische opstand was het resultaat van het failliet van de dictatuur en zijn neoliberale economische beleid. De vaak gehoorde leus ‘werk, vrijheid, waardigheid’ vat de aspiraties van de demonstranten samen.

Een opstand tegen kapitalistische globalisering

Het moment van de opstand is niet toevallig. De kapitalistische globalisering vindt plaats over de rug van hele regio’s die worden uitgesloten van de kapitalistische moderniteit en nu zwakke schakels in het wereldsysteem vormen. In deze gebieden, onderworpen aan de logica van de winst, wordt het bestuur ontdaan van elke sociale functie. In plaats daarvan komt corruptie en willekeur die zelfs de meest elementaire rechten schenden. Het leven van mensen verwordt tot een gevecht om te overleven. In de arme volksbuurten zijn de sociale misère en tegenstellingen geconcentreerd en krijgen een bijzonder explosief karakter. De Tunesische revolutie is niet het werk van internetactivisten of de middenklasse, maar van de meest onderdrukte, meest verarmde delen van de bevolking.

Naarmate de opstand andere krachten met zich mee trok, verdiepte het proces zich. Werkeloze jongeren, specifieke groepen die geconfronteerd werden met de machinaties van de dictatuur (advocaten, rechters), arbeiders, delen van de middenklasse en zelfs delen van de rijke burgerij kwamen in beweging. Mensen waren niet georganiseerd op basis van sociale klasse maar kwamen samen als burgers, als het volk. Het is niet voor niets dat de nationale vlag en het volkslied veel gebruikte symbolen waren. Het is dit brede front dat de dictatuur isoleerde en versloeg, maar zonder de inmenging van jonge, merendeels ongeorganiseerde arbeiders en werklozen had de beweging niet de draagwijdte en het uithoudingsvermogen gehad die de overwinning mogelijk maakten.

Het is onmiskenbaar dat de beweging haar kracht en radicalisme ontleende aan de spontane opstand van grote delen van bevolking. Maar dit is slechts een deel van het verhaal. Zonder de rol van georganiseerde krachten als de vakbeweging – hoe aarzelend en tegenstrijdig deze soms ook was – had de beweging zich niet uit kunnen breiden en consolideren. Deze twee kanten van het proces versterkten elkaar, zoals in de algemene staking van 14 januari die als katalysator werkte door het tonen van de zwakheid van het regime en het radicaliseren van de democratische beweging.

De machthebbers proberen tijd te winnen

Met het aantreden van de mogelijke regering van Ghannouchi is een tweede fase begonnen. Deze regering, gesteund door imperialistische landen als Frankrijk, probeert een institutionele continuïteit te waarborgen: de dictatuur zonder de dictator.

De beloftes van hervormingen en democratie dienen om tijd te winnen terwijl de orde hersteld wordt. Er wordt gepoogd de opstand in zuiver institutionele banen te leiden en te beperken tot het verwijderen van enkele van de meest impopulaire kanten van Ben Ali’s regime. In reactie op het geweld van de milities van Ben Ali werden zelfverdedigingscomités gevormd – het is echter voorbarig deze als een revolutionaire tegenmacht te zien. Het leger dringt erop aan dat de activiteiten van de comités beperkt blijven tot ‘waakzaamheid’. In sommige delen van het land, zoals in het district Siliana, in Sidi Bou Ali, Kasserine et cetera, hebben zelforganisaties van de bevolking de feitelijke macht overgenomen. Het is geen toeval dat dit de gebieden zijn waar de beweging de diepste wortels heeft maar dit zijn relatief geïsoleerde gebieden, de beslissende machtscentra liggen elders.

Vergeleken met het hoogtepunt van de opstand zien we een relatieve krimp maar de beweging blijft zeer radicaal. Nu, na de vlucht van Ben Ali, treden politieke meningsverschillen naar voren en moet er antwoord gegeven worden op de vraag hoe democratisering eruit zal zien. Met de vlucht van de dictator zelf zijn de dagelijkse problemen waar veel mensen mee kampen nog niet voorbij en deze staan in de weg van een langdurig politiek activisme. Daarnaast is er de propaganda dat aanhoudende protesten zullen leiden tot chaos, economische crisis, het vertrek van buitenlandse investeerders et cetera.

De meer gematigde krachten hebben de keuze gemaakt mee te helpen het regime op te kalefateren, ook al moest een deel van hen onder publieke druk tijdelijk of definitief hun medewerking met het regime staken. De stakingsoproep van 14 januari heeft geholpen de fragmentatie van de meer radicale delen van de beweging, inclusief radicaal links, tegen te gaan. Eisen als het aftreden van de regering, het ontbinden van Ben Ali’s partij Rassemblement Constitutionnel Démocratique (RCD) – aanwezig op alle niveaus in de staat – en het bijeenroepen van een grondwetgevende vergadering zijn vertrekpunten voor een nieuwe massabeweging. Het besluit van de vakcentrale Union Generale des Travailleurs Tunisiens (UGTT) om te blijven strijden voor specifieke eisen maakt eenheid in de bewegingen mogelijk. Het ligt in de logica van de situatie dat de krachten die de situatie willen stabiliseren tegenover die bewegingen zullen komen te staan die het democratiseringsproces willen verdiepen en die naast politieke ook sociale eisen stellen.

Een uitputtingsslag tegen de beweging

In een derde fase van het proces gaven de meest vastberaden delen van de beweging tegen Ben Ali niet op en organiseerden zij acties om zich ook in de hoofdstad te laten gelden. Vanuit verschillende delen van het land werden bijvoorbeeld ‘karavanen van de revolutie’ naar Tunis georganiseerd om het aftreden van Ghannouchi te eisen. Een van de unieke karakteristieken van de Tunesische revolutie is dat deze niet uitging van de hoofdstad maar juist begon in de meest geïsoleerde en meest achtergestelde delen van het platteland alvorens zich uit te breiden naar het administratieve en economische centrum. Dit is echter ook een zwakheid van de revolutie: de karavanen kunnen op sympathie rekenen maar het blijven delegaties van buitenaf. Zolang de bevolking van Tunis niet zelf in beweging is zullen de sociale scheidslijnen tussen stad en platteland, mensen met een vaste baan of werkzaam in de informele economie et cetera in stand blijven en gemeenschappelijk handelen belemmeren.

Ondertussen organiseren de tegenstanders van de revolutie zich, geholpen door hun controle op de media. Deze krachten moeten zeker niet onderschat worden, ook al is het duidelijk dat de massabeweging nog steeds in het offensief is en belangrijke overwinningen heeft behaald. De val van de dictator en de verzwakking van zijn partij-staat betekende niet dat de RCD, die voor de revolutie over twee miljoen leden beschikte, geen sociale basis meer heeft. Cliënten van de dictatuur zijn er in alle lagen van de bevolking. Honderdduizenden mensen profiteerden op de een of andere wijze van de dictatuur. Een deel van de krachten die zich tegen Ben Ali keerden, een deel van de burgerij maar ook kleine ondernemers en de kooplieden op de bazaar, staan vijandig tegenover een uitdieping van het revolutionaire proces en verlangen naar ‘rust en orde’.

Supporters van de RCD hebben al enkele manifestaties gehouden. Hun milities zijn nog lang niet ontmanteld en ze behouden invloed in de politie. Onder druk van de massabeweging moet de regering concessies doen maar het lijkt erop dat de recente herschikking van het kabinet de laatste concessie is die Ghannouchi wil doen. Hij maakt zich op voor een uitputtingsslag tegen de democratische beweging. Protestmarsen die naar Tunis trekken worden tegengehouden, tentenkampen van demonstranten worden afgebroken. De nieuwe regering wordt gesteund door de vakbondsleiding waardoor het isolement en de repressie van delen van de vakbeweging die actief zijn in de massabeweging makkelijker wordt.

De opstand was slechts het begin

Ondertussen is het proces in Tunesië een vierde fase ingegaan. Deze fase wordt vooral gekenmerkt door de beperkingen en moeilijkheden waar de massabeweging zich nu mee geconfronteerd ziet. De krachtsverhoudingen tussen regering en oppositie zijn relatief gestabiliseerd. De beweging valt uiteen langs regionale en sociale lijnen als gevolg van de zeer ongelijke worteling. De machthebbers roepen op tot een terugkeer naar het ‘normale leven’. De hoofdstad probeert het platteland, dat tot nu toe grote druk uitoefende op het machtscentrum, weer onder controle te brengen. De eerste revolutionaire golf loopt stuk op het ontbreken van een alternatief en een politieke leiding die vorm kan geven aan de massabeweging.

Wat we nu zien is nog maar het begin van een proces dat bepaald is door een wereldwijde economische crisis en het onvermogen van de regering om elementaire levensbehoeften van de bevolking veilig te stellen. Na een decennialange dictatuur is het onvermijdelijk dat de weg naar een democratische en sociale omwenteling onduidelijk is – dit is des te meer het geval in een land dat in zijn eerdere geschiedenis geen massale vakbeweging of onafhankelijke volksbewegingen kende. Maar wat de Tunesische bevolking heeft bereikt in veertig dagen is immens. De massabeweging neemt af maar is niet verslagen, niet gebroken. De vraag is nu hoe de beweging gebruik zal maken van de gewonnen rechten. Hoe zullen de nieuwe sociale en politieke krachten, geboren in de opstand tegen Ben Ali, zich organiseren? Dat is een sleutelvraag, want nieuwe confrontaties met de overblijfselen van zijn regime zijn onvermijdelijk.

Chawqui Lotfi is actief in de ‘Magrheb-commissie’ van de Franse NPA. Dit is een ingekorte versie van een artikel dat eerder verscheen in Inprécor. 


Een nieuwe kans voor Palestina?

Door Alex De Jong

De Arabische omwentelingen sturen schokgolven door de hele regio. Zowel de Israëlische regering als de Palestijnse Autoriteit (de PA), maakt zich grote zorgen.

Voor de Israëlische regering is de Egyptische omwenteling slecht nieuws. Mubarak was een trouwe bondgenoot van Israël – of, zoals dat in Westers diplomatiek taalgebruik heet – ‘een stabiele factor in de regio’. De Kamp David akkoorden, die onder leiding van de Verenigde Staten afgesloten werden tussen Israël en Egypte toen Mubarak nog vice-president was, zijn impopulair onder de Egyptische bevolking. De miljarden dollars aan vooral militaire steun die het Egyptische regime van de Amerikanen ontving maakte er deel van uit. Egyptische demonstraties in solidariteit met de Palestijnen waren geregeld ook, openlijk of meer verborgen, betogingen tegen Mubarak. Ongeacht de vorm van de toekomstige Egyptische regering zal een meer democratische regering die meer de opvattingen van de Egyptische bevolking vertegenwoordigt, minder pro-Israëlisch zijn.

In een artikel in de Israëlische krant Haaretz wees redacteur Aluf Benn erop dat het verlies van de Egyptische partner betekent dat Israël vrijwel geen vrienden meer overhoudt in de regio. Na de Israëlische aanval op het hulpkonvooi naar Gaza liep de relatie met een andere traditionele partner, Turkije, zware averij op.
De Israëlische relatie met Egypte is wel een ‘koude vrede’ genoemd. Op publiek niveau waren de relaties afstandelijk. Banden tussen de twee landen bleven beperkt tot een kleine groep zakenlieden en diplomaten. Samenwerking tussen het Egyptische en Israëlische leger was discreet. Met verspreiding van antisemitische propaganda had het Egyptische regime geen probleem. Toch was Egypte de belangrijkste partner voor Israël in de regio. Vrede met de grootste Arabische mogendheid stelde Israël in staat het merendeel van zijn troepen te concentreren in het noorden, tegenover Libanon en Hezbollah, en rond de nederzettingen op de westelijke Jordaanoever. Als Egypte definitief het pro-Israëlische kamp verlaat, zo merkt Aluf Benn somber op, heeft Israël nog maar twee strategische partners over in de regio: Jordanië (waar onder invloed van de omwentelingen elders anti-regeringsprotesten groeien) en de PA.

In welke mate de PA een partner is van de Israëlische regering blijkt uit de door Al-Jazeera openbaar gemaakte ‘Palestine papers’. Dit zijn memo’s, e-mails, kaarten, verslagen en notulen van vergaderingen uit de periode 1999 tot en met 2010. Deze papieren laten duidelijk zien dat de PA, in de woorden van de Britse journalist Tariq Ali, ‘bereid was tot een totale overgave’. De PA – in feite gecontroleerd door Mahmoud Abbas’ Fatah – is letterlijk ‘gekocht’ door Israël: in ruil voor de garantie dat hun salarissen niet gestopt zouden worden en ze zeggenschap kregen over een versnipperd Palestijns mini-staatje, waren Palestijnse leiders bereid Israël zowat alles te geven wat het wenste.
De mislukte poging van Fatah om Hamas uit te schakelen in de Gaza-strook, de directe oorzaak van de splitsing in het Palestijnse kamp, werd gecoördineerd met Israëlische, Egyptische en Amerikaanse officials. De PA stemde zelfs in met de brute Israëlische aanval op de ondertussen door Hamas gecontroleerde – Gazastrook eind 2008, begin 2009. Zowel bij de training en bewapening van hun troepen als in het economisch beleid werkt de PA nauw samen met Israëlische functionarissen en met luitenant generaal Keith Dayton, United States Security Coordinator (USSC) voor Israël en de PA.

Met de revolutie in Egypte bestaat niet alleen een kans dat daar een regering aan de macht komt die de Palestijnen beter gezind is: het is ook een voorbeeld van het verjagen van een regime dat sociale steun ontbeert. Een voorbeeld dat komt op het moment dat het krediet van de PA op een dieptepunt is. Zolang hij aan de macht was, stond Hamas geen protesten tegen Mubarak toe. Zijn val werd echter uitbundig gevierd in de Gazastrook waar veel mensen hopen dat de door Egypte gesloten grensovergang geopend wordt en de Israëlische wurggreep gebroken zal worden. Ook Palestijnen die in Israël zelf wonen hebben opgetogen gereageerd op de val van Mubarak. Op de door de PA gecontroleerde Westelijke Jordaanoever deden veiligheidstroepen verwoede pogingen om uitingen van solidariteit met Egypte te onderdrukken. Ondertussen heeft de PA wel toegezegd dat uiterlijk in september de lang opgeschorte verkiezingen plaats zullen vinden.

Misschien wel het belangrijkste resultaat van de Egyptische revolutie is wat Marcelo Weksler, een activist bij het Palestijns/Israëlische Alternative Information Centre, omschreef als het ‘breken van de vertrouwde tweespan van corrupte dictaturen enerzijds en fundamentalistische krachten anderzijds’. Want hoe hard Israëlische officials ook roepen dat Egypte een zelfde lot staat te wachten als Iran na de revolutie in 1979 lijken fundamentalistische groeperingen maar een ondergeschikte rol te spelen. Weksler: ‘nieuwe krachten en nieuwe vormen van politiek betreden het terrein’. Deze nieuwe krachten zijn een bedreiging voor zowel het uiterst rechtse, racistische regime in Israël als voor hun corrupte dienaren in de PA.

Deze artikels verschenen eerder in Grenzeloos, blad van onze Nederlandse zusterorganisatie SAP.


Waar is Chavez mee bezig ?

Door Hessel Schaaf

Terwijl tienduizenden Syrische demonstranten hun leven wagen in een strijd voor meer vrijheid, neemt Hugo Chavez het op voor de Syrische dictator Assad, die hij een 'humanist' en 'broeder' noemt. Hoe kan iemand die zelf door een massabeweging aan de macht is gebracht en zegt een sociale revolutie te leiden partij kiezen tegen een democratiseringsbeweging?

Geïnspireerd door de ontwikkelingen in de rest van de Arabische wereld zijn ook de Syriërs in opstand gekomen. De afgelopen weken hebben er door het hele land grote demonstraties plaatsgevonden, iets dat in deze politiestaat tot voor kort voor onmogelijk werd gehouden. Mensen hebben de angst van zich afgeschud, ondanks dat hun roep om meer vrijheid met bruut geweld wordt beantwoord. Er zijn al meer dan honderd demonstranten door de 'ordetroepen' doodgeschoten. Honderden mensen worden vermist.

In eigen land en internationaal komt de Syrische dictator Assad steeds verder in het nauw door zijn brute optreden. Maar uit onverwachte hoek is er ook steun, onder andere van de Venezolaanse president Chavez.

Die verraste opnieuw vriend en vijand door zijn steun uit te spreken voor Assad. Chavez beschuldigt Washington en haar bondgenoten ervan de protesten in Syrië aan te wakkeren om zo de weg vrij te maken voor luchtaanvallen en interventie.

Helaas is dit soort steun aan dictators eerder regel dan uitzondering. Onlangs stak Chavez ook de in het nauw gedreven dictator Kadhafi een helpende hand toe. Ook daar zei hij over dat er 'een campagne van leugens' rond de situatie in Libië werd gevoerd en dat de opstandelingen agenten van het westen zijn. Chavez heeft ook goede banden met Lukashenko van Wit-Rusland, de laatste dictator van Europa. Mugabe van Zimbabwe noemde hij recentelijk nog een 'vrijheidsstrijder', ondanks zijn verschrikkelijke repressie tegen elke oppositie tegen zijn bewind.

Het is een ding om je te verzetten tegen imperialistische mogendheden. Chavez bekritiseert vaak terecht de hypocrisie van het westen en heeft zich geregeld solidair verklaard met de strijd van onderdrukte volkeren. Maar het is iets anders om door te schieten en vanuit anti-imperialistische overwegingen dictators in bescherming te nemen tegen opstanden van hun eigen volk.

Chavez zou beter moeten weten. Hij is zelf aan de macht gebracht door een miljoenen sterke massabeweging in Venezuela. Deze beweging heeft hem zelfs gered van een militaire coup. Zijn steun aan Kadhafi en Assad is dan ook niets minder dan een klap in het gezicht voor iedereen die het project van 'socialisme in de 21ste eeuw' serieus neemt. Vrijheid en socialisme kunnen alleen tot stand komen door strijd van onderaf, gevoerd door gewone mensen. Dat is zo in Egypte en Tunesië, maar ook in Syrië, Venezuela en waar dan ook ter wereld. 

Dit artikel verscheen eerder op socialisme.nu

Naar boven