Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Waarom op 22 december staken PDF Print Email
Geschreven door Henk Termote, David Baele op woensdag, 21 december 2011
De algemene staking van het gemeenschappelijk vakbondsfront in de openbare sector van 22 december ter verdediging van de pensioenrechten wordt door sommige werknemers gezien als een ineffectief verzet tegen een noodzakelijk euvel. Enerzijds wordt de terechtheid van dit verzet betwist, anderzijds vinden sommigen dat het verzetsmiddel, de staking, getuigt van een onconstructieve houding en een tekort aan verantwoordelijkheid vanwege de vakbonden.

De nefaste en asociale gevolgen van enkele voorstellen tot pensioenhervorming voor contractuele personeelsleden in de overheidsdiensten

Een eerste wetsvoorstel houdt in dat de minimumleeftijd om op vervroegd pensioen te gaan wordt opgetrokken van 60 naar 62 jaar, met een overgangsperiode tot 2016. De 2 extra werkjaren zullen daarbij geen hoger pensioenbedrag opleveren. Ook de loopbaanvereiste wordt geleidelijk opgetrokken: in plaats van vroeger 35 jaar volledig gewerkte jaren te kunnen voorleggen, zal men er in 2016 40 moeten kunnen bewijzen. De meerderheid van de werknemers haalt dit niet en zal dus pas later kunnen stoppen!

Een tweede wetsvoorstel bepaalt dat voortaan sommige gelijkgestelde periodes minder in rekening worden gebracht bij de berekening van het pensioen. Zo zal de vrijwillige loopbaanonderbreking nog voor maximum één jaar in aanmerking worden genomen bij de berekening van het pensioen (1). Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de onvrijwillige werkloosheid van de derde periode (2)  of voor de deeltijdse arbeid met behoud van rechten in de werkloosheid. Deze twee laatste gelijkgestelde periodes zullen bovendien niet meer gevaloriseerd worden op basis van het laatste brutoloon, maar op basis van een soort minimumloon =(minimumrecht per loopbaanjaar, bedraagt momenteel 21.326 euro).

Dit voorstel houdt geen rekening met het feit dat hoe langer hoe meer werknemers kans maken onvrijwillig werkloos te worden gedurende korte of langere tijd en een deeltijdse job dienen te aanvaarden bij gebrek aan voltijdse job. Het houdt evenmin voor ogen dat loopbaanonderbreking voor velen een noodzaak (3)  is geworden om hun arbeids- en gezins/privéleven te combineren en om op even op adem te komen op een steeds jachtiger wordende arbeidsmarkt.

De huidige voorstellen zijn in het bijzonder nadelig voor werknemers met de minste kansen op de arbeidsmarkt (laaggekwalificeerden, allochtonen, mensen met een handicap…). Meer nog dan andere werknemers, hebben zij moeite om op oudere leeftijd aan een job te raken. Meer dan anderen doorlopen zij een onvolledige loopbaan, gekenmerkt door jobs met ongunstige arbeidsvoorwaarden afgewisseld met periodes van werkloosheid en inactiviteit. Hun gemiddelde levensverwachting ligt hierdoor ook lager.  

Langer werken want de vergrijzing komt eraan?!

Langer werken en zo meer bijdragen aan het pensioenstelsel wordt door velen als wetenschappelijk onderbouwd, evident, onafwendbaar beschouwd op basis van rampberichten over een demografisch onevenwicht tussen actieven en niet-actieven. In 2010 stonden er tegenover 100 effectief werkenden 140 niet-werkenden (alle categorieën van jongeren, ouderen, werklozen, gewone thuisblijvers en al de rest). Deze verhouding zou in 2030 oplopen tot 144 en in 2060 tot 152.

Hoe zit het nu met de (on)betaalbaarheid van het huidige pensioensysteem?

Volgens het laatste rapport van de Studiecommissie voor de Vergrijzing (juni 2011) zal de vergrijzing tegen 2030 een extra kost van 12,9 miljard euro meebrengen. Concreet betekent de vergrijzing een meerkost van zowat 650 miljoen per jaar. Vergeleken met de 11,3 miljard euro die men nu op vier jaar tijd wil besparen, is die meerkost voor de vergrijzing bijna een peulschil. Voor de periode tussen 2030 en 2060 zou die meerkost zelfs dalen naar jaarlijks 380 miljoen euro.

Onderzoek   toont bovendien aan dat de sociale zekerheid en in het bijzonder de pensioenen in de toekomst ook betaalbaar zullen blijven. En indien dit toch moeilijk te financieren zou vallen, is langer werken bijlange niet de enige, en misschien zelfs niet de beste manier om de pensioenen betaalbaar te houden.

Langer werken en minder pensioen als enig middel om de meerkost van pensioenen te financieren?

Ten eerste zou de overheid deze meerkost kunnen verzekeren, bijvoorbeeld via het zilverfonds. Maar doordat de paarse regering de forse daling van de intrest op de overheidsschuld niet, zoals voorzien, in dat zilverfonds stortte maar voor andere zaken gebruikte, onder andere voor een forse belastingsvermindering van meer dan 4 miljard euro voor bedrijven, is dit vandaag al geen optie meer.

De tweede manier wordt als iets effectiever beschouwd: de werknemersbijdragen aan de sociale zekerheid verhogen. Dat betekent meer inkomsten en minder uitgaven. Maar dit kan op (minstens) twee manieren gebeuren: door de mensen langer te laten werken of door meer jobs te creëren. Het huidige voorstel bepleit langer werken. Maar waarom zouden we langer moeten werken als vele oudere werknemers momenteel al "op" zijn door de huidige arbeidsomstandigheden, en als er momenteel meer dan 500.000 werkzoekenden zijn: jongeren, allochtonen, vrouwen. Sinds men in 2004 (wet op het Generatiepact) de toegang tot het brugpensioen verstrengd heeft, komen hier ook meer en meer ouderen (50+) bij; zij worden echter quasi nergens nog aangenomen.

Waarom neemt de overheid niet eerst maatregelen die er voor zorgen dat die mensen aan werk geraken vooraleer te spreken over langer werken? Iets wat overigens vanzelf zou gaan indien de loopbaan mensen daartoe in staat stelt in plaats van hen op 25 jaar helemaal uit te persen.

De derde, minst besproken en misschien wel meest effectieve manier om de meerkost van pensioenen te financieren is de groei en de productiviteit. Alle vooruitzichten gaan uit van een jaarlijkse groei van onze economie met 1,5%. Dat betekent dat België tegen 2030 weer een derde rijker zal zijn dan nu. De meerkost van de vergrijzing bedraagt ongeveer 1/7 daarvan. Met andere woorden, dank zij de groei en de toegenomen productiviteit kan de meerkost van de vergrijzing gemakkelijk worden betaald.

De vraag is dus niet enkel of de pensioenen betaalbaar blijven, maar wel op welke wijze, en door wie deze meerkost zal worden opgehoest. Want waarom zouden werknemers niet mogen delen in de productiviteitsstijgingen waar ze zelf aan hebben bijgedragen? Het gaat hier dus ook om een verdelingsprobleem van de productiewinsten. Een sociaal rechtvaardige verdeling van die productiewinsten is onherroepelijk verbonden aan de keuze voor een maatschappij waarin de rijkdom beter verdeeld wordt. Niet alleen om de marktrijkdom te verhogen, maar vooral om door minder te werken meer mensen te laten werken en met zijn allen beter te kunnen leven.

Kapitalisatiestelsel enig alternatief?

Indien we er niet in slagen deze hervorming tegen te houden zal de overgang van het huidige repartitiestelsel (de huidige generatie werkenden betaalt de pensioenen van de huidige generatie gepensioneerden) naar het sociaal ongelijkere kapitalisatiestelsel (iedereen spaart zijn eigen pensioen bijeen) onvermijdelijk worden. Om tot een leefbaar pensioen te komen, worden de sociale partners momenteel al verzocht om “een veralgemening van de tweede pijler te overwegen.” Vooral werknemers uit minderbetaalde sectoren, maar ook heel wat overheidsdiensten, beschikken momenteel echter niet over een tweede pensioenpijler.

Daarnaast wordt de zogenaamde derde pijler, het individueel pensioensparen met fiscale voordelen, al volop gepromoot, iets wat ook enkel toegankelijk is voor wie over de nodige financiële middelen beschikt. Die tendens leidt tot een ondergraving van het wettelijk pensioen, die toegankelijk is voor iedereen maar die voor velen tot pensioenbedragen leidt die ontoereikend zijn om in hun levensonderhoud te voorzien.

Staken buitensporig?

Terwijl Di Rupo overleg beloofde als antwoord op de eisenbundel van het gemeenschappelijk vakbondsfront van 14 december aan de nieuwe federale regering en de werkgevers stelde kersvers minister van Pensioenen Vincent Van Quickenborne (Open VLD) de vakbonden van de overheidssector voor voldongen feiten door zonder het resultaat van dat overleg af te wachten via amendementen op de programmawet een hele batterij maatregelen in te dienen bij de bevoegde Kamercommissie. In plaats van hun plannen te toetsen aan een breed publiek debat worden ze dus met veel machtsvertoon doorgedrukt door deze snel door het parlement te jagen.

Wanneer de vakbonden dan grijpen naar het stakingsrecht als middel krijgen ze snel het verwijt “conservatief” en “onverantwoord” te zijn. Men vergeet dan plots hoe men eigenlijk in deze situatie, waarin België 11,3 miljard in vier jaar tijd moet besparen, beland is. Het zijn net de banken die door hun onverantwoord gedrag gered moesten worden door de overheid waardoor men vandaag in België voor een besparingsronde van 11,3 miljard staat. En terwijl de vakbonden in een defensieve strijd domweg “onverantwoord” worden genoemd gaat het speculatieve spel bij de banken gewoon zijn gang. Want dezelfde banken die in 2008 door de overheid uit de nood geholpen werden, kopen momenteel schuldpapieren van dezelfde overheid die hen toen uit de problemen hielp om daar nu schaamteloos hoge intresten op te vragen indien niet bespaard en gesaneerd word.

Is het dan zo verwonderlijk dat de woede groot is, dat werknemers dit scenario niet als een “onvermijdelijke omwenteling” willen slikken? Men vergeet nogal rap dat het dankzij een sterke vakbondstraditie is dat er in België na de Tweede Wereldoorlog een sociale welvaartsstaat uitgebouwd werd, met onder andere een goede pensioenregeling, werkloosheidsuitkering, betere lonen, een degelijk sociaal zekerheidsysteem en een loonindex. Daarvoor is jarenlang strijd geleverd, en ja, daarvoor werd ook gestaakt.

Ondanks de resultaten die dit middel in de arbeidersstrijd opleverde wordt dit stakingsrecht vandaag, naast werkgevers ook aangevallen door bijvoorbeeld gebruikers van openbare diensten en dus ook werknemers. Treinreizigers die zich “geplaagd” voelen door “dat soort van acties” en die vinden dat de werknemers bij het spoor “als overheidsbedrijf voor openbaar vervoer een sociale verplichting na te komen hebben” waaraan ze verzaken, lanceerden naar aanleiding van de algemene staking van 22 december een petitie   om dit stakingsrecht aan te vallen. Op het ogenblik van dit schrijven werd dit reeds ondertekend door 14 522 mensen. Een onrustwekkende vaststelling.

Het is belangrijk eerst te beseffen dat minimumprestaties enkel kunnen worden gevraagd om de meest noodzakelijke diensten te garanderen zoals gezondheidszorg en civiele bescherming. Dit staat trouwens ook in internationale verdragen. En het stakingsrecht is in tegenstelling tot het recht op mobiliteit een internationaal erkend recht. Aangezien het recht om zich te verplaatsen geen dermate vitale behoefte is die raakt aan de veiligheid of de gezondheid van een persoon kan dit dus zeker niet op dezelfde voet als het stakingsrecht worden geplaatst.

Men moet de staking ten tweede als een soort wapen zien, waar werknemers, als alle andere middelen uitgeput zijn naar kunnen grijpen. Dit geeft de werknemers als het ware een economisch drukkingsmiddel ten aanzien van de werkgevers in hun ongelijke machtsverhouding. Werkgevers gebruiken dit middel voortdurend. Zo dreigen ze bijvoorbeeld met delocalisatie naar lageloonlanden, en dus werkloosheid, indien werknemers slechte arbeidsvoorwaarden niet aanvaarden. Of meer actueel: ze dreigen met renteverhogingen, indien geen saneringen en privatiseringen worden toegepast in de publieke diensten. Dit is hoe werkgevers en bedrijven werknemers en overheden via economische druk voortdurend op betere gedachten proberen te brengen. Indien men de uitbreiding van minimumdiensten bepleit zodat werkgevers hun contractuele verplichtingen kunnen nakomen zorgt men er dus voor dat werkgevers allesbehalve geneigd zullen zijn om aan de verzuchtingen van de werknemers tegemoet te komen.

En tot slot vergeten we nogal vlug dat de verantwoordelijkheid voor een dienstverlening bij de werkgever en niet bij de werknemer ligt. Wanneer de werkgever er niet in slaagt de voorwaarden te respecteren op basis van de welke de werknemer een contract afsloot. Wanneer dus, zoals nu het geval is, de rechten van de werknemers ingeperkt worden is een staking ook het gevolg van dit beleid. In plaats van de werknemers en de vakbonden zou men dus beter de werkgevers, hun lobbygroepen en hun politieke vertegenwoordigers viseren voor het ongemak dat stakingen met zich meebrengen. Tenzij men van mening is dat sociale rechten mogen worden ingeperkt. Bij een staking kunnen werkgevers ook niet zomaar schermen met overmacht, wat onvoorzienbaarheid of onvermijdbaarheid impliceert, want na alle inleveringen van de laatste jaren en de waarschuwingen van de vakbonden gaat het hier wel degelijk om voorspelbare reacties.

 

1. In geval van een arbeidsduurvermindering van 1/5de tijd zal de gelijkstelling in dagen kunnen worden geteld.

2. Dit is na 14 maanden of meer, afhankelijk van het aantal reeds gewerkte jaren. volgens het nieuwe regeerakkoord.

3. Niet iedereen kan zich dit echter financieel veroorloven, het regeerakkoord had zich beter hierop geconcentreerd…

Naar boven