Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Zaden van verzet in Azië PDF Print Email
Geschreven door Daniel Princen op zondag, 21 november 2010

Azië herbergt het grootste aantal armen ter wereld en functionerende democratieën zijn er op de vingers van een hand te tellen. Bijna een derde van de totale wereldwijde arbeidsbevolking heeft er te kampen met extreem zware omstandigheden: werkend in de informele sector of werkeloos, ongeorganiseerd en zonder enige beschermende sociale wetgeving. Toch zijn er bewegingen die opkomen voor de armen en achtergestelden – en die overwinningen binnen halen. 

In het westen overheerst het beeld van ‘booming Asia’, van opkomende economieën. ‘Booming Asia’ was altijd al een mythe maar sinds de Aziatische economische crisis in de jaren negentig en de zogenaamde kredietcrisis is de ongelijkheid nog groter geworden. Voor veel van de 150.000 miljoen inwoners van het overwegend agrarische Bangladesh bijvoorbeeld is ‘booming Asia’ verder weg dan voor de gemiddelde Europeaan.

Het grootste deel van de officiële economie in Azië is gericht op export en daarom zeer gevoelig voor schommelingen in de wereldeconomie. De huidige economische problemen hebben de regio dan ook hard geraakt. Alleen al in China verloren minstens 20 miljoen mensen hun baan omdat de vraag naar Chinese exportproducten verminderde. Ook in de Speciale Economische Zones – op export gerichte industriegebieden waar bedrijven zich onder extra voordelige voorwaarden kunnen vestigen – in Indonesië, de Filipijnen, Thailand, Vietnam en ‘succesverhaal’ Singapore verdwenen op grote schaal banen.

In India, waar een derde van alle mensen die onder de absolute armoedegrens van 1,25 dollar per dag leven woont, groeit het aantal miljonairs harder dan waar ook ter wereld. Zoals in Nederland werknemers te horen krijgen dat ze moeten inleveren omdat hun banen anders naar India gaan, zien Indiërs hun banen bedreigd door out-sourcing naar het nog goedkopere Bangladesh.

Vooral Zuid-Azië en de Pacific is echter ook het thuis van dynamische sociale bewegingen en linkse organisaties. Verspreid over de regio flakkert het verzet tegen de ongelijkheid op.

Groeiende ongelijkheid

Ondanks de armoede en de repressie kende Zuid-Azië de afgelopen maanden beduidende golven van protesten en stakingen. Indonesië dat onder de bloedige dictatuur van Soeharto economische recordgroei boekte en door westerse liberalen werd toegejuicht als voorbeeld voor ‘ontwikkelingslanden’, groeit sinds kort economisch weer. Maar zoals Budi Wardoyo, een coördinator van de Indonesische vakbondscentrale PPBI vaststelt, betekent dit niks voor de gewone mensen zolang het minimumloon gelijk blijft. Verhoging daarvan staat wat de regering betreft ‘niet op de agenda’ blijkt uit het politieoptreden tegen tienduizenden protesterende arbeiders op 1 mei. In de huidige geglobaliseerde wereldeconomie zijn de bewegingen van Aziatische arbeiders helemaal niet meer zo ver weg. De afgelopen maanden zag India bijvoorbeeld protesten in fabrieken van Nokia, Hyundai en gereedschapsproducent Bosch.

De duizelingwekkende economische groei van China heeft dezelfde voedingsbodem als die van India: goedkope arbeidskrachten. Maar naarmate de economie groeit stijgen de Chinese lonen relatief. ‘In een land als China stijgen de kosten en dus verplaatsen bedrijven hun werkzaamheden naar landen als Vietnam, Cambodja en Bangladesh’, stelt Robert Broadfoot van het in Hong Kong gebaseerde Political and Economic Risk Consultancy. ‘De kloof tussen de inkomens per hoofd van de bevolking in deze landen en in China zal nog verder groeien’.

In Vietnam zijn, net als in China, onafhankelijke vakbonden verboden - toch zag het land 139 stakingen in de eerste vijf maanden van 2010. Het merendeel van de arbeidsconflicten betrof lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden. In april staakten meer dan 10.000 werknemers van een fabriek in bezit van de Taiwanese Pou Chen Groep. De arbeiders protesteerden onder andere tegen de slechte maaltijden die ze in fabriek moesten eten: per persoon per maaltijd trok de fabrieksleiding 15 cent uit. De fabriek produceert Nike schoenen.

In augustus staakten in buurland Cambodja tienduizenden arbeiders voor een minimumloon van 93 dollar in fabrieken waar kleding geproduceerd wordt voor Gap, Benetton, Adidas en Puma. Een paar weken eerder braken in Bangladesh wilde stakingen uit om een hoger minimumloon te eisen. De 3,5 miljoen Bangladeshi’s die in de textielindustrie werken, het merendeel vrouwen, produceren kleding voor de westerse markt. De grootste afnemer is de Amerikaanse warenhuisketen Wal-Mart. De protesten waren een reactie op het voorstel om het minimumloon op te schroeven naar iets meer dan 30 euro: veel te weinig om te compenseren voor sterk stijgende kosten van het levensonderhoud.

Steeds meer ondernemingen ontdekken Bangladesh als het land met de absoluut laagste lonen ter wereld; de vrouwen in de textielfabrieken verdienen bijna negen cent per uur. Daar kunnen zelfs uitgebuite Chinese arbeiders niet mee concurreren. Om te zorgen dat Bangladesh het absolute minimum blijft betalen gebruiken fabriekseigenaren en regering geweld en repressie tegen de stakers en hun bondgenoten. Honderden arbeiders raakten gewond in botsingen met de politie, duizenden van hen werden aangeklaagd voor ‘ordeverstoring’ en tientallen vakbondsleiders die door de regering aangemerkt zijn als ‘provocateurs’ moesten onderduiken.

Een nieuwe Chinese arbeidersbeweging?

De belangrijkste stakingsgolf vond plaats in China, het centrum van het ‘nieuwe Azië’. De beweging strerkte zich uit over de eerste vijf maanden van 2010 en bereikte naar hoogtepunt met grootschalige stakingen in Guandong, het industriële hart van China. De schaal van de beweging is duizelingwekkend. Honderdduizenden arbeiders waren er bij betrokken. In mei en juni alleen al staakten arbeiders in drie fabrieken van Honda en een van Hyundai, een leverancier van Toyota, een Taiwanese rubber fabrikant, een brouwerij van Carlsberg en een Japanse elektronica producent. In bijna elk geval boekten de stakers belangrijke overwinningen.

Al deze buitenlandse bedrijven trokken naar China op zoek naar lage lonen, op de Communistische Partij vertrouwend om de arbeidsrust te garanderen. Deze twijfelt over de juiste aanpak van de protesten: stijgende lonen betekenen lagere winsten maar te veel repressie kan ook nog meer verzet oproepen. Stijgende lonen betekenen bovendien een grotere binnenlandse markt. En groei van deze markt zou China’s afhankelijkheid van laag betaalde, op export gerichte arbeid verminderen. Daarmee zou de economie van het land minder gevoelig worden voor een internationale recessie zoals we die nu zien. De reacties van de regering op de stakingen waren dan ook gemengd. Premier Wen Jiabao sprak zich uit voor ‘betere arbeidsomstandigheden’ maar binnenlandse journalisten werd opgedragen niet te veel aandacht aan de stakingen te besteden om te voorkomen dat de onrust zich verder zou verspreiden.

Succesvolle stakingen waren echter niet geheim te houden en inspireerden nieuwe protesten. Nadat werknemers van elektronicafabrikant Foxconn (Taiwanees) loonsverhogingen van meer dan zestig procent wonnen gingen bijvoorbeeld ook arbeiders in autofabrieken in Foshan en Zhongshan staken voor vergelijkbare loonsverhogingen. Van de officiële, door de regering goedgekeurde vakbond, hebben de stakers niks te verwachten. Een van de meest voorkomende eisen was dan ook het recht op onafhankelijke vertegenwoordigers.

De meeste van deze fabrieksarbeiders zijn jonger dan 25 en afkomstig van het platteland. Maar ze zijn relatief goed geschoold en vooral beter georganiseerd dan de eerdere generaties. Het grootste probleem waar een nieuwe Chinese arbeidersbeweging mee te kampen zal hebben is de tweedeling in het land, in de eerste plaats tussen de verstedelijkte kuststreek en het platteland. Onder het ‘hukou’ of ‘huishoud registratie’ systeem worden Chinezen vastgelegd als inwoners van een bepaalde regio – en alleen in die regio hebben ze bepaalde rechten. Migranten van het platteland kunnen jarenlang in de stad werken zonder officiële stadsbewoners te worden en bijvoorbeeld recht op onderwijs voor hun kinderen te verwerven. Hun verblijf in de stad is altijd tijdelijk. Dit systeem voorkomt dat de arbeidsmigranten van het platteland zich wortelen in de stad en zich verenigen met de stedelijke arbeiders. Het ‘hukou’ systeem houdt, in de woorden van Au Loong-Yu, woonachtig in Hong Kong en actief voor arbeidsrechten, een systeem van ‘sociale apartheid’ in stand.

Waarnemers verwachten meer onrust. Liu Kaiming van het Institute of Contemporary Observation, een organisatie voor ‘arbeidsrechten en verantwoord ondernemerschap’, verwacht nog meer stakingen: ‘Arbeiders zijn bezorgd zowel over hun lonen als hun inkomens. Ze beginnen zich te realiseren dat hun economische armoede te wijten is aan hun politieke armoede’. Maar ondanks de successen is de vrees voor overheidsrepresailles groot en proberen arbeiders zich op de vlakte te houden. Een er van vertelde een Britse journalist van The Guardian: ‘We noemen het geen staking, we zijn gewoon gestopt met werken’.

Zelfs een vluchtige blik op de situatie van sociale bewegingen in de regio maakt duidelijk dat links in Azië een wereld te winnen heeft. Aan de bodem van de wereldwijde arbeidsmarkt vinden belangrijke gevechten tegen de voortdurende daling van lonen plaats. Als Europese werknemers in de toekomst niet met Bangladeshi’s hoeven te concurreren om uurlonen van negen cent zal dat voor een groot deel te danken zijn aan de zaden van verzet die er nu geplant worden.

Dit artikel verscheen eerder in Grenzeloos, tijdschrift van onze Nederlandse zusterorganisatie SAP.

 

Naar boven