Wat wonnen de arbeiders met de Egyptische revolutie? Stakingen en onafhankelijke vakbonden in Egypte PDF Print Email
Geschreven door Joel Beinin op maandag, 12 september 2011

Vanaf 12 juni 2011 staakte de helft van de 18.000 arbeiders die aan het Suezkanaal werken. Ze zijn werkzaam in de maritieme dienstverlening bij zeven dochterondernemingen van de Suez Kanaal Autoriteit in Suez, Isma'iliyya en Port Said. Hun collega's die direct onder contract staan bij deze Autoriteit, kenden altijd hogere lonen en betere arbeidsvoorwaarden.

Al lang voor 25 januari 2011 eisten de stakers een gelijke behandeling die neerkomt op een loonsverhoging van 40 procent. Dat het management van de dochtermaatschappijen hun eis in april accepteerde, was een uiting van de nieuwe mogelijkheden in het 'post 25 januari tijdperk'. De interim-regering heeft echter steeds gezegd dat de lonen en arbeidsvoorwaarden in de publieke sector worden vastgesteld door parlementaire wetgeving en voert derhalve geen veranderingen door zolang het parlement is opgeheven. Met deze staking verwerpen de arbeiders die logica. 

Hoofd hoog

De kracht en het zelfvertrouwen van de Egyptische arbeiders namen gedurende de revolutionaire beweging toe. Ze bewezen dit door een staking vijf weken vol te houden in een industriële sector die verbonden is aan het economisch en strategisch belangrijke Suezkanaal. Bovendien handhaafden ze hun economische eisen, ondanks de trage vervanging van het wettelijke raamwerk van het oude regiem. 
De vakbonden verweerden zich tegen de talloze beschuldigingen in de pers en door sommigen in de 'revolutionaire jeugd' dat de eisen van de arbeiders zich beperkten tot "speciale" in plaats van de "nationale belangen". Wat dat betreft, deelden de arbeiders in de prestatie van alle Egyptenaren die de revolutionaire leuze volgden: "Hou je hoofd hoog. Je bent een Egyptenaar …", het herstel van hun menselijke waardigheid. 

Vierduizend stakingen

De verwijdering van de voormalige president Hosni Mubarak en de bovenlaag van het regiem gaf de Egyptenaren de kracht hun stem te verheffen en "waardigheid, democratie en economische rechtvaardigheid" te eisen, een populaire leus tijdens de bezetting van het Tahrirplein in januari, februari en daarna. Dit was geen totaal nieuwe ervaring voor de miljoenen industrie- en witteboordenarbeiders. Gedurende de vierduizend stakingen, sit-ins en andere collectieve arbeidersacties die in 1998 begonnen op te laaien en vandaag nog doorgaan, behaalden velen van hen al eerder de substantiële economische verbeteringen die de arbeiders van de dochtermaatschappijen van de Suez Kanaal Autoriteit nu eisen. 

Gedurende de drie dragen voorafgaand aan Mubaraks vertrek op 11 februari droegen de arbeiders zichtbaar bij aan het revolutionaire proces door hun deelname aan zo'n zestig stakingen, waarvan sommige expliciete politieke eisen hadden. Sindsdien gaan de stakingen en sit-ins met een aantal per week door. Het totaal van zo'n tweehonderd collectieve arbeidersacties tijdens de eerste zes maanden van 2011 houdt gelijke tred met de omvang van de arbeidersprotesten sinds 2004. 
Hierdoor hebben de arbeiders verschillende verbeteringen weten vast te houden. Het belangrijkste dat ze bereikten, is het vastleggen van het recht om zich in onafhankelijke vakbonden te organiseren. 

Staatscontrole

Sinds de oprichting in 1957 was de Egyptische vakbondsfederatie (Egyptian Trade Union Federation, ETUF) een arm van de Egyptische staat en speelde ze een sleutelrol in diens repressieve apparaat. De ETUF geniet het wettelijke monopolie op vakbondsorganisatie zoals dat in Wet 35 uit 1976 en de daaropvolgende amendementen is vastgelegd. Met de verkiezingen van de ETUF, vooral de laatste in 2006, werd ontzettend gesjoemeld. De naspeuringen van de staatsveiligheidsdienst verhinderden op nogal arbitraire wijze oppositionele, politieke personen van elke kleur - communisten of Moslim Broederschap - zich verkiesbaar te stellen voor vakbondsfuncties. De nationale ETUF en de meeste van de lokale bestuurders hielden zich afzijdig of zetten zich zelfs actief in tegen de beweging onder de arbeiders in het afgelopen decennium. 

Voor 25 januari waren al drie onafhankelijke vakbonden opgericht die niet aan de ETUF verbonden waren. De grootste en belangrijkste was de 35.000 leden tellende vakbond voor arbeiders van de vastgoed belastingautoriteit (Real Estate Tax Authority, RETA). Een indrukwekkende sit-in staking van drieduizend RETA arbeiders vlak voor het Ministerie van Financiën in december 2007 resulteerde in een loonsverhoging van 325 procent. Kamal Abu Eita en andere stakingsleiders gebruikten dit moment om in december 2008 een onafhankelijke bond op te richten. In april 2009 erkende de overheid deze bond als eerste niet aan de ETUF verbonden organisatie. De onafhankelijke vakbond van de RETA arbeiders stond ook aan de wieg van de Egyptische federatie van onafhankelijke vakbonden (Egyptian Federation of Independent Trade Unions, EFITU) waarvan de oprichting werd aangekondigd tijdens een persconferentie op het bezette Tahrirplein op 30 januari dit jaar. 

Meer onafhankelijke bonden

Onder de nieuw gevormde organisaties die zich aansloten bij de onafhankelijke EFITU bevinden zich acht vakbonden en een 'arbeidsraad' in Sadat-stad die over de gehele stad georganiseerd is. In Sadat-stad werken 50.000 arbeiders voor 200 bedrijven, vooral in de textiel-, ijzer- en staal-, de porcelein- en keramiekindustrie. Vorig jaar waren daar nog maar twee vakbonden. Een grotendeels ongeorganiseerd arbeidsleger was slechts één van de vele stimulansen voor particuliere investeerders om zich in de speciale economische zones in de nieuwe satellietsteden van Cairo te vestigen. Een andere was dat producten uit de Gekwalificeerde Industriële Zones belastingvrij en quotavrij de Verenigde Staten binnenkomen als 10,5 procent van de vastgestelde waarde van het product een Israëlische oorsprong heeft. 

De onafhankelijke federatie EFITU en het centrum voor vakbonds- en arbeidersdiensten (Center for Trade Union and Workers Services, CTUWS), een in 1990 opgerichte non-gouvernementele organisatie die vakbondsonafhankelijkheid stimuleert, hebben zich succesvol verzet tegen de hoge raad van de strijdkrachten (Supreme Counsil of the Armed Forces, SCAF). Dat was bij de aanstelling van de voormalige penningmeester van de ETUF als minister van 'menskracht en migratie' in de overgangsregering. In plaats daarvan, droegen zij Ahmad Hasan al-Burai voor. Deze hoogleraar arbeidsrecht aan de Universiteit van Cairo pleit al jaren publiekelijk voor vakbondspluraliteit. De SCAF (militaire hoge raad) accepteerde deze voordracht van de onafhankelijke organisaties. 

Minister Al-Burai is van mening dat de wettelijke basis voor de registratie van onafhankelijke vakbonden ligt in de ratificatie door Egypte van de conventies van de International Labour Organization (ILO). Met name: de vrijheid van vereniging en de bescherming van het recht zich te organiseren (nummer 87) en het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen (nummer 98). De plichten die uit deze internationale overeenkomsten voortvloeien, overstijgen die van de nationale wetgeving. Het ministerie van 'menskracht en migratie' heeft met de goedkeuring van Al-Burai inmiddels zo'n 25 onafhankelijke vakbonden geregistreerd die niet aan de ETUF (staatsfederatie) verbonden zijn. Tientallen andere onafhankelijke vakbonden bevinden zich op dit moment in een oprichtingsproces. 

Sommige onafhankelijke vakbonden, zoals die van de gezamenlijke transport autoriteit, een vakbond van buschauffeurs en garagearbeiders in Cairo en de bond van de RETA (vastgoedbelasting), zijn vrij groot en hebben de steun van een groot deel van de arbeiders waarvoor onderhandeld wordt. De pensioenen en sociale uitkeringen zorgen er echter voor dat sommige van de industriearbeiders in de publieke sector nog gebonden zijn aan het lidmaatschap van de aan de ETUF gelieerde vakbonden. Minister Al-Burai heeft aangegeven deze verbinding te willen verbreken. Daardoor zou het aantal onafhankelijke vakbonden enorm kunnen stijgen. Maar de financiële procedures die ermee gemoeid zijn, zijn erg complex. 

Strijd om hoogte minimumloon

Inmiddels hebben de onafhankelijke federatie EFITU, het vakbondscentrum CTUWS en het Egyptische centrum voor economische en sociale rechten (Egyptian Center for Economical and Social Rights, ECESR) een rechtszaak aangespannen, waarin ze de opheffing van de door de staat gecontroleerde ETUF en de beslaglegging van haar financiële tegoeden bepleiten. Hun juridische eis stelt - terecht - dat de ETUF, net als de opgeheven Nationale Democratische Partij, een instituut van het Mubarak regiem is. Deze coalitie heeft ook een wetsvoorstel opgesteld dat Wet 35 vervangt. Het ministerie van 'menskracht en migratie' heeft drie discussieronden over het wetsvoorstel gehouden. In de laatste ronde deden ook vertegenwoordigers van ILO mee. Kamal Abbas, de algemene coördinator van de CTUWS, is optimistisch en verwacht dat nog voor de verkiezingen van deze herfst een nieuwe vakbondswet wordt geïntroduceerd. 

Een ander succes van de arbeiders is de verhoging van het minimumloon. In 2010 klaagde Nagi Rashad, arbeider bij de Zuid Cairo Graanfabriek en leidende figuur in de protestbeweging, de overheid succesvol aan over haar beslissing in 2008 om het nationale minimumloon niet te verhogen. Khaled Ali, de directeur van het 'rechtencentrum' ECESR, was de hoofdadvocaat in deze zaak. Als gevolg hiervan ging het minimumloon omhoog naar 400 Egyptische ponden (ongeveer 70 dollar) per maand; overigens, nog steeds een volstrekt onvoldoende bedrag. Hetgeen betekent dat de gemiddelde Egyptische familie, vijf gezinsleden en twee kostwinners, ver onder de armoedegrens van twee dollar per dag van de Wereldbank blijft. Het is ook veel minder dan de eis van 1.200 Egyptische ponden (200 dollar) die sinds 2008 voortkwam uit de protestbeweging van de arbeiders en waarover consensus bestaat. 

De interim-regering beloofde een verdere verhoging tot 700 pond (ongeveer 120 dollar) per maand op 1 juli 2011. Maar het staatsbudget voor het fiscale jaar dat op die dag begon, deed het bedrag dalen tot 685 pond. Maar arbeiders en hun sympathisanten blijven zich inzetten voor de eis van 1.200 pond. 
Het minimumloon geldt alleen voor arbeiders die een vast contract hebben. De private sector werkt grotendeels op basis van tijdelijke contracten die eindeloos kunnen worden vernieuwd en steeds een jaar of minder duren. Op deze 'informele sector' wordt door de overheid in het geheel niet toegezien. Daarom heeft het minimumloon vooral betrekking op arbeiders in de publieke sector die vaste contracten hebben. 

Economische eisen

De strijd om een permanente status voor werknemers in de publieke sector is verhevigd. Ongeveer tweehonderd arbeiders met tijdelijke contracten bij Petrojet, een dienstverlener in de olie-industrie, hielden in juni gedurende twee weken een sit-in demonstratie voor het kantoor van hun werkgever, het ministerie van Petroleum. Hoewel de toegang tot de kantoren niet werd geblokkeerd, volgde de arrestatie van vijf arbeiders. Op 29 juni werden zij door een militaire rechtbank veroordeeld tot een voorwaardelijke straf van een jaar. Dit was de eerste keer dat 'Verordening 34' van 24 maart ten uitvoer werd gelegd. De SCAF (hoge raad) stelde daarin boetes vast tot 500.000 Egyptische pond (ongeveer 83.400 dollar) en celstraffen tot een jaar voor deelname aan "verstorende" stakingen of demonstraties. 
De voorwaardelijke straf laat zien welke delicate balans SCAF tracht te handhaven. De militaire hoge raad probeert politieke en economische veranderingen tot een minimum te beperken zolang zij aan de macht is en tot de overdracht aan een legitieme civiele regering heeft plaatsgevonden. Maar de SCAF kan niet alle eisen onderdrukken en in de ogen van de bevolking toch nog legitiem blijven. 

De 6 april jeugdbeweging en andere revolutionaire jeugdgroepen die ontstonden uit de bezetting van het Tahrirplein, 25 januari tot 11 februari, waren in het begin terughoudend om zich achter economische eisen te scharen, ondanks de populaire leuzen die "sociale rechtvaardigheid" eisten. Sinds het begin van de massale demonstraties op 1 en 8 juli en de herbezetting van pleinen in Alexandrië en Suez en het Tahrirplein in Cairo, voert de 6 april Beweging de slogan "de families van de martelaren en de armen eerst". 
Economische eisen zijn steeds duidelijker naar voren gekomen, sinds de botsingen tussen families van de martelaren en het tuig van het ministerie van Binnenlandse Zaken eind juni. Een groot spandoek boven het bezette Arbainplein in Suez ondersteunde de algemene eisen in de huidige fase van de revolutionaire beweging. Hoog op de prioriteitenlijst staan: 1) sneller publieke rechtszaken tegen Hosni Mubarak en de hoge functionarissen van het regiem die beschuldigd worden van corruptie; 2) zuiveren van het ministerie van Binnenlandse Zaken dat de politie en andere veiligheidsdiensten bestuurt. Het spandoek eist ook een banenprogramma voor jongeren, de werkloosheid is uitzonderlijk hoog in Suez, en een nationaal minimum- en maximumloon. De laatste eis is door de bezetters van Tahrirplein overgenomen. 

Eisen voor sociale rechtvaardigheid

Naast de terughoudendheid van de SCAF (hoge raad) zijn er meer obstakels die de revolutionaire ambities voor sociale rechtvaardigheid in de weg staan. Het personeel, het optreden, de houding en de instituten van het oude regime zijn diep geworteld in de maatschappij. 
Neem bijvoorbeeld de manager van het Suez Maritiem Arsenaal, een dochteronderneming van de Suez Kanaal Autoriteit. Hij werkte samen met de militaire inlichtingendienst en drong op 11 juli zijn aanwezigheid op bij een interview met stakende arbeiders (op dit moment zijn daar 1.200 arbeiders in staking). Dezelfde manager rapporteerde aan de inlichtingdienst dat hij en anderen hadden ingegrepen op het Arbainplein tijdens een sit-in op 8 juli. Ze wilden dat degenen die het plein bezetten een "stomme" uitspraak introkken. (Een journalist liet mij zijn opname horen van het gesprek tussen de manager en de militaire inlichtingenofficier.) 

Een ander obstakel. Op 7 juni probeerden honderd vrouwen die voorheen in dienst waren bij de Mansura-España textielfabriek hun maandloon voor april, variërend van 250 tot 300 pond (42-50 dollar), op te halen bij de United Bank in Mansura. In 2008 was de textielfabriek failliet gegaan, een particulier bedrijf dat zich in de jaren tachtig vestigde in de stad Talkha in de Nijldelta aan de andere kant van de rivier bij Mansura. In 2008 kreeg United Bank, de grootste kredietverstrekker, de meeste aandelen in handen. In november 2010, verkocht de bank zijn belang in de firma, echter zonder betaling van de wettelijk vereiste ontslagvergoedingen voor de arbeiders die nog op de loonlijst stonden. 
Mariam Hawas, 44 jaar en moeder van drie kinderen, was één van de actievoerende arbeidsters. Het bankpersoneel weigerde de vrouwen te betalen, beschimpte hen, en zei: "Schiet op en blokkeer het verkeer op straat als jullie je rechten willen." En dat deden ze. 
Een verkeersagent spoorde een vrachtwagenchauffeur aan die zijn voertuig niet door het verstopte verkeer kreeg: "Rijd maar door. Het bloedgeld voor ieder van hun is 50 pond (8 dollar)." De vrachtwagen reed Mariam Hawas en Samah Isa, een andere vrouw, aan. Mariam stierf op weg naar het ziekenhuis en Samah raakte ernstig gewond. 

Geen van beiden ontving enige compensatie. De vrachtwagenchauffeur werd aangeklaagd voor dood door schuld en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hij werd echter op borgtocht vrijgelaten, wat erop duidt dat hij mogelijk schappelijk behandeld wordt als hij überhaupt al te vinden is bij het begin van het proces eind juli. De verkeersagent is niet achterhaald. 
Tien dagen na de dood van Mariam Hawas betaalde United Bank de ontslagvergoedingen aan de Mansura-España arbeiders: 2,5 maandsalaris voor elk gewerkt jaar. De totale kosten voor de bank bedroegen 62.000 dollar. 

Het leven van een Egyptische arbeider is in de ogen van veel politiemensen, overheidsfunctionarissen en managers van zowel private als publieke bedrijven nog steeds niet veel waard. Wat er echter veranderd is en de belangrijkste winst van de revolutionaire beweging vormt, de arbeiders accepteren het niet langer. 
Terwijl ze herstelde in het ziekenhuis, vroeg Samah Isa: "Hoe kan het leven slechts vijftig pond waard zijn? Ik zie geen toekomst zolang ik mijn rechten niet krijg. Dat is wat ik wil." 

Dit artikel verscheen op 20 juli 2011 onder de titel: "What have workers gained from Egypt's revolution?". Joel Beinin is hoogleraar Geschiedenis en hoogleraar Geschiedenis van het Midden-Oosten aan Stanford University. Van 2006 tot 2008 was hij hoofd van de Midden-Oostenstudies en hoogleraar Geschiedenis aan de American University in Cairo. Hij publiceerde recent: The struggle for worker rights in Egypt (Solidarity Center 2010) en Social Movements, Mobilization, and Contestation in the Middle East and North Africa (Stanford University Press, 2011), onder gezamenlijke redactie met Frédéric Vairel. Vertaling/bewerking: Herre de Vries.  Dit artikel verscheen eerder op Solidariteit, webzine voor een strijdbare vakbeweging (Nederland)

Naar boven