Groene industrie, duurzaamheid en socialistische alternatieven PDF Print Email
Geschreven door M. Lievens op zondag, 31 december 2006
De discussie over ecologische alternatieven is lange tijd bij veel linkse stromingen, gedurende een zekere tijd ook de onze, een arme discussie geweest. Velen ter linkerzijde bleven het ecologisch probleem zien als een bijproduct van het kapitalisme, een systeem gebaseerd op private eigendomsverhoudingen en winststreven. Hun gebrekkige analyse en oplossing voor het probleem in kwestie is gebaseerd op een soort reductionistisch marxisme. (Deze tekst is de Nederlandse vertaling van een uiteenzetting in het Engels op het Ecologie-forum tijdens het 20ste jongerenkamp van de Vierde Internationale in Portugal).

1.Traditioneel socialisme versus ecosocialisme

De discussie over ecologische alternatieven is lange tijd bij veel linkse stromingen, gedurende een zekere tijd ook de onze, een arme discussie geweest. Velen ter linkerzijde bleven het ecologisch probleem zien als een bijproduct van het kapitalisme, een systeem gebaseerd op private eigendomsverhoudingen en winststreven. Hun gebrekkige analyse en oplossing voor het probleem in kwestie is gebaseerd op een soort reductionistisch marxisme.Dat stelt de notie productieverhoudingen gelijk aan de bezitsverhoudingen, en beschouwt productiekrachten zoals technologie, arbeidsdeling, bepaalde ideologieën etcetera als neutraal, als niet specifiek kapitalistisch. De oplossing die binnen dit theoretisch kader op evidente wijze naar voor werd geschoven, was dan ook de hertoe-eigening van de productiemiddelen in de handen van de arbeiders, uiteraard democratisch gecontroleerd, en de overname van de erfenis van de rest van het productiesysteem. Dit moest resulteren in een soort high tech communisme, waarvan de democratische controle mogelijk zou zijn dank zij moderne communicatie- en managementtechnieken. Deze manier van denken blijft het kapitalisme beschouwen als een productiewijze die alle middelen en instrumenten ter beschikking stelt waarmee een socialistische maatschappij kan worden opgebouwd. Ze gaat ervan uit dat de kapitalistische industrie en technologie groen zal worden enkel door ze te gebruiken voor socialistische objectieven. 

Met deze manier van denken moeten we breken. Ecologie kan niet louter een toegevoegd hoofdstuk zijn van ons marxisme, maar moet in het centrum ervan staan, net zoals dat het geval moet zijn met onze analyses van het seksisme, het racisme, homofobie etcetera. Om te begrijpen waarom het ecologisch probleem niet louter als een bijproduct van het kapitalisme kan worden beschouwd, hebben we een meer geraffineerde, niet-reductionistische benadering van het historisch materialisme nodig. Een theorie namelijk, die zich bewust is van het feit dat de productieverhoudingen letterlijk alle verhoudingen zijn waaronder vrouwen en mannen produceren. Uiteraard zijn de bezitsverhoudingen zowat de belangrijkste verhoudingen die de ontwikkeling van de kapitalistische productiewijze bepalen. Mar ook technologie, arbeidsdeling, racisme, seksisme, culturele concepties rond de productie, autoritaire en hiërarchische verhoudingen op de werkvloer, managementopvattingen, de manieren waarop productiestandaarden en efficiëntiematen worden bepaald, de productieschaal enzovoort, zijn alle productieverhoudingen die samen de kapitalistische productiewijze constitueren zoals die zich historisch ontwikkelde. Ze zijn het product van de ontwikkeling van de kapitalistische maatschappij in haar geheel en hebben daarbinnen hun functie. Deze relaties en de manier waarop ze functioneren kunnen niet in termen van causale verbanden gereduceerd worden tot de bezitsverhoudingen, maar bezitten een eigen effectiviteit. Het is van het grootste belang in te zien dat al deze verhoudingen contradictorisch, onderdrukkend of schadelijk voor het milieu kunnen zijn. 

Slechts enkele voorbeelden om de specifiek kapitalistische aard van deze verhoudingen duidelijk te maken. Het kapitalisme veronderstelt een zekere culturele context, die belichaamd wordt in onder andere technologie. Een duidelijk voorbeeld is het geval van de techniek van genetische manipulatie, die uniformiteit veronderstelt en produceert. Het is een manier waarop de kapitalistische rationaliteit door haar ingreep in de natuur zich een wereld schept naar haar eigen beeld. Door deze door en door politieke act wordt afbreuk gedaan aan elke vorm van biologische, culturele en sociale diversiteit.

Tegelijk functioneert technologie als een instrument in de klassenstrijd. Kapitalisten gebruiken die technologie die hun afhankelijkheid vermindert ten opzichte van de vaardigheden van de arbeiders. Het is daarom dat technologie helemaal niet neutraal is, maar een welbepaalde sociale inhoud heeft. Het is geen indifferente sociale vorm die zowel voor socialistische als voor kapitalistische doelen kan worden gebruikt.

Een ander voorbeeld is de managementwetenschap, die in haar huidige vorm, hoewel bewierookt door sommigen als de mogelijkheidsvoorwaarden creërend voor socialistische planning, door en door kapitalistisch is. Dit is al duidelijk op het niveau van de semantische uitgangspunten van deze wetenschap. De manier waarop ze bijvoorbeeld productiestandaarden, groeimaatstaven en efficiëntie meet, is kapitalistisch. Conform de idee van onbeperkte accumulatie, erkent ze niet het bestaan van ecologische limieten. Ze brengt haar eigen ecologische impact (b.v. in termen van de natuurlijke regeneratiecapaciteit van grondstoffen) niet in rekening, en ze kan dat ook niet, want dat zou een enorme ideologische ondermijning van het kapitalisme betekenen. 

Minder dan ooit kunnen we onze antikapitalistische strijd dus beperken tot een strijd tegen de bestaande bezitsverhoudingen. Wanneer we immers al die andere verhoudingen van de kapitalistische productiewijze simpelweg overerven, laten we een aantal bijzonder onderdrukkende en milieuvernietigende verhoudingen intact. De stalinistische ideologie verhulde het bestaan van die veelheid aan sociale verhoudingen die samen de productiewijze constitueren, en kon zo voor zichzelf claimen elke onderdrukkende verhouding te hebben gebannen samen met het breken van de kapitalistische eigendom van de productiemiddelen. Een farce, die onder andere op ecologisch vlak zeer pijnlijk was.

We moeten dus de veelheid van sociale relaties in het kapitalisme in het oog houden, en ons daarenboven bewust zijn van het feit dat die relaties niet enkel sociaal zijn, maar ook verhoudingen zijn tussen het sociale en het natuurlijke. Een van de belangrijkste bijdragen van het marxisme was de benadrukking van het sociale karakter van de productie, het feit dat mensen, als ze produceren, niet enkel een relatie aangaan met de natuur, maar in de eerste plaats met mekaar verhoudingen aangaan, die uitbuitingsverhoudingen (kunnen) zijn. Het over het hoofd zien van de relatie met de natuur in de beklemtoning van het sociale karakter van de productie legde echter de basis voor een soort productivisme: een ongebreideld optimisme over de ontwikkeling van de productiekrachten onder het kapitalisme. Ook dit soort reductionisme moeten we overstijgen, om het belangrijke feit in het vizier te krijgen dat vandaag de kapitalistische productiekrachten destructiekrachten zijn geworden. 

Er is dus een strijd te voeren langs vele verschillende lijnen binnen de kapitalistische productiewijze. We kunnen onze strijd niet beperken tot het veranderen van de bezitsverhoudingen, maar we moeten het kapitalisme in zijn geheel bekritiseren: we hebben nood aan socialistisch management, socialistische technologie, een socialistisch handelssysteem, een socialistische productiecultuur, enzovoort, ervan uitgaande dat de ecologische crisis geen bijproduct is van de kapitalistische productiewijze, maar inherent is eraan, in al haar verhoudingen. 

2.Wat te doen? 

Vandaar de grote vraag die voor ons ligt: wat zijn nu die alternatieven? Uiteraard zijn er geen blauwdrukken, geen pasklare modellen voor een alternatieve maatschappij. Daarvoor is er in de eerste plaats een ethisch-politieke reden: het denken in termen van te realiseren blauwdrukken is inherent gewelddadig. Er is immers geweld nodig om mensen binnen het vooraf bedachte kader te forceren. Maar er is ook een epistemologische reden, die gesitueerd is in het feit dat het denken over alternatieven niet los kan gezien worden van de reële praktische en theoretische ervaringen van de strijd. Nieuwe sociale vormen kunnen enkel organisch groeien doorheen die ervaringen, en kunnen onmogelijk het resultaat zijn van het intellectuele werk van een architect achter zijn tekentafel.

In die zin moeten we naar de reële strijd van bijvoorbeeld boerenbewegingen en duurzame landbouwers tegen de agrobusiness kijken als we een begin van een beeld willen hebben van wat socialistische technologie kan zijn. Veel dergelijke boerenbewegingen gebruiken een op het eerste zicht ‘primitieve’ technologie, die nader beschouwd echter bijzonder gecompliceerd is, en rekening houdt met de veelzijdige sociale, culturele, economische en ecologische aard van de productie. Ze laat de boeren in kwestie toe te produceren onder verhoudingen die meer egalitair zijn, en contact te houden met de natuurlijke cycli van het ecosysteem. Het is op basis van dit soort praktische inzichten van deze bewegingen dat we een begin kunnen maken met het denken over alternatieve technologieën, die niet ontwikkeld werden onder kapitalistische imperatieven. 

Hoewel we dus geen blauwdrukken kunnen geven, is het niettemin van belang te beseffen wat de problematiek is vanwaar we moeten uitgaan (de kapitalistische aard van de technologie, enzovoort die we van de kapitalistische maatschappij overerven). En daarnaast is het van belang dat, tenminste omwille van propagandistische redenen, ons antikapitalisme een positieve inhoud heeft. Daarom moeten we een poging doen tenminste enkele algemene richtingen en principes aan te geven, die verder gaan dan de wedertoe-eigening van de productiemiddelen door de werkende klasse. Dat veronderstelt een zekere theoretische en wetenschappelijke activiteit.

Zo is het bijvoorbeeld noodzakelijk na te denken over een alternatief handelssysteem. Vandaag legt de neoliberale globalisering de wereld bepaalde vormen van internationale arbeidsdeling op die een enorme druk leggen op lokale economieën om handel te drijven, en hen afhankelijk maken. Dat systeem leidt niet enkel tot internationaal ongelijke (ruil)verhoudingen, maar is ook ecologisch stupide. Zo zien we dat één televisietoestel in pakweg 30 verschillende landen is gepasseerd voor het – uiteraard hoofdzakelijk in het westerse centrum – aan de vrouw wordt gebracht.

In plaats van de neoliberale vrijhandelslogica in het voordeel van de sterkste, moet de druk om te handelen worden verlicht en moeten de ongelijke ruiltermen worden aangepakt.Dit kan door solidaire internationale grondstoffenakkoorden en –organisaties die de internationale prijzen in het oog houden. Het verminderen van de druk om handel te drijven, gaat gepaard met het decentraliseren van de economie en de diversificatie van de lokale productie. Deze zou in de eerste plaats lokale materialen moeten gebruiken, wat niet enkel ecologisch haalbaarder is, maar ook internationale afhankelijkheidsrelaties vermindert. Tenslotte moeten lokale economieën het recht hebben technologie te bannen wanneer deze als schadelijk wordt beschouwd. Dit is in het huidige neoliberale vrijhandelssysteem niet mogelijk.

Een andere denkpiste is het ecologiseren van ons denken over socialistisch management en planningtechnieken. Daarbij moeten we uitgaan van alternatieve, niet-kapitalistische definities van wat menselijk welzijn, duurzaamheid, vooruitgang en efficiëntie betekenen. Om maar één overduidelijk voorbeeldje aan te halen: we kunnen de kapitalistische en stalinistische notie van economische groei onmogelijk overnemen. Wanneer we de kosten die de milieuvervuiling ons opleveren, internaliseren, zien we dat de kapitalistische economie niet groeit, maar elk jaar ineenkrimpt! Daardoor ondermijnt het kapitaal ook tegelijk de materiële basis waarop een socialistische samenleving kan worden gebouwd.

Een laatste voorbeeld is dat van de socialistische technologie en van de regels voor technologische beslissingen, zoals het voorzorgsprincipes. Ondanks de filosofische en culturele zinvolheid van een discussie over antropo- en ecocentrisme, leveren dit soort debatten geen concrete resultaten op. Er bestaan geen dergelijke abstracte a priori morele principes die alle technologische beslissingen kunnen sturen. De zin van dit soort debatten beperkt zich in zekere mate tot het culturele. Het verscherpt onze sensitiviteit voor de veelzijdige ecologische, sociale en democratische implicaties van technologische beslissingen, die zichtbaar worden in een soort synthetische of ‘holistische’ beschouwing. En het maakt ons gevoeliger voor de morele dilemma’s die noodzakelijkerwijze aanwezig zijn in technologische beslissingen en die op geen enkele wijze a priori kunnen worden opgelost. 

Ondanks het (tenminste propagandistische) belang van dit soort denken over alternatieven, moeten we in het oog houden dat er in geen geval technische, wetenschappelijke oplossingen zijn voor de ecologische crisis. Zo’n technocratische idee kan enkel leiden tot ecofascisme. De kwestie is fundamenteel politiek. Het is een kwestie van democratie, van democratische controle over de productie, begrepen in breedste zin. Dit houdt bijvoorbeeld ook de democratische controle in over wetenschap en technologie. Een specifiek kapitalistische productieverhouding is de quasi-autonomisering van de wetenschap, door de extreme arbeidsdeling onder het kapitalisme. Daardoor verschijnen wetenschap en de ermee verbonden technologie als een sociale kracht met een eigen dynamiek (fetisjisme). Het verwerven van controle daarop via het verwerven van controle over de fondsen voor wetenschappelijk onderzoek is fundamenteel. Maar dit is onmogelijk onder de heerschappij van het kapitaal, waar het gros van de onderzoeksgelden in handen zijn van enkele multinationals.

We kunnen echter de moeilijkheidsgraad van deze kwestie van de democratie niet onderschatten. Bijvoorbeeld, hoe is het mogelijk om een radicaal-democratische controle te organiseren op de enorme productie-eenheden zoals die in het kapitalisme bestaan? Om democratie mogelijk te maken, zullen we niet enkel de arbeidstijd drastisch moeten verkorten, maar ook de productie moeten decentraliseren en op kleinere schaal gaan organiseren.

Daarbij komt dat zelfs de meest radicale democratie geen automatische garantie levert dat de ecologische beslissingen zullen worden genomen. De ecologische keuze is immers de moeilijkste keuze. Ze veronderstelt een zeker altruïsme, een solidariteit met de komende generaties, ze vereist bepaalde offers. Dat is de reden waarom een ecosocialistisch project zich er niet toe kan beperken de eigendomsverhoudingen te veranderen, de technologie te veranderen etcetera. Er is ook en vooral een culturele revolutie nodig, die tegelijk verder gaat dan de conceptuele revolutie die bestaat in de herdefiniëring van abstracte noties als ‘vooruitgang’, ‘groei’ of ‘welzijn’. Het gaat om meer dan dat. Net zoals het socialisme gebaseerd zal (moeten) zijn op andere soorten intermenselijke verhoudingen, gefundeerd op solidariteit en sympathie, zal het ook een andere verhouding tot de natuur vergen. Om mensen individueel, maar vooral collectief, te motiveren de moeilijke, ecologische beslissing te nemen, is een zekere morele context nodig, die gekenmerkt is door liefde voor de natuur, een emotionele band met de niet-menselijke omgeving, een gevoel van toebehoren. Net op dezelfde manier heeft het kapitalisme zo’n morele context nodig om te kunnen bestaan. In Het Kapitaal analyseerde Marx al hoe de burgerlijke ideologen zware inspanningen deden om een morele omgeving te creëren waarin accumulatie en winststreven als normaal en natuurlijk werden beschouwd, en waardoor de morele problemen van individuele kapitalisten, bijvoorbeeld op het vlak van hun levensstijl, die hen ervan weerhielden te accumuleren, uit de wereld werden geholpen.

De kritieken van velen ter linkerzijde op ecologische en dierenrechtengroeperingen en –bewegingen dat ze irrationeel, naïef, subjectivistisch, reformistisch of individualistisch zijn, kan terecht zijn. Maar dat is niet de basis waarop we ze moeten beoordelen. We moeten deze bewegingen inschatten op basis van hun historische rol in de klassenstrijd en de strijd voor een andere maatschappij. En hun historische rol bestaat in een belangrijke culturele verandering. Ze dragen bij aan de opbouw van een ecologische tegenhegemonie tegen de dominante kapitalistische representaties van de natuur, tegen de manier waarop het kapitalisme betekenis en waarde toekent aan ons milieu.

Als we vandaag bijvoorbeeld vaststellen dat in een aantal West-Europese landen een meerderheid van de arbeidersklasse tegen genetische manipulatie is gekant, kunnen we stellen dat dit irrationeel is. Weinigen zullen immers rationele wetenschappelijke argumenten kunnen geven voor hun positie. Maar hun spontane reactie is wel redelijk: het gaat om een wantrouwen tegenover dit soort manipulatieve technologieën, vooral wanneer ze in de handen zijn van kapitalistische bedrijven of bureaucraten. Die reactie is geworteld in de leefwereld, de morele context van die mensen, waarin de culturele invloed van de ecologische beweging een belangrijke rol speelt. De realiteit helpt ons bij die cultuurverandering: de voortdurende ecologische crises en catastrofes geven extra kracht aan de argumenten van ecologisten.

De reëel bestaande ecologische bewegingen moeten dus worden beoordeeld in termen van hun belangrijke culturele bijdrage in de strijd voor een andere maatschappij. Aan revolutionairen om die invloed binnen de arbeidersklasse nog te vergroten. Dit kunnen we op het vlak van de concrete strijd doen door verder de convergentie te zoeken tussen ecologische en democratische krachten en de arbeidersbeweging. Daartoe dienen eisen naar voor geschoven te worden die tegelijk ecologisch, democratisch en sociaal zijn. Een aantal voorbeelden: de strijd voor de publieke diensten, de afschaffing van de schuld van de afhankelijke landen, het recht op publieke transport. We moeten de gedachte ingang doen vinden van de compatibiliteit van ecologie en sociale rechtvaardigheid. Immers, een meer ecologische samenleving impliceert meer jobs: ze zal waarschijnlijk arbeidsintensiever zijn.

Deze strijd is bijzonder dringend. Het kapitalisme ondermijnt immers niet enkel de basis waarop een socialistische maatschappij kan worden gebouwd, maar bedreigt onmiddellijk het (over)leven van miljoenen mensen, dieren en planten, en op termijn zelfs het leven op deze planeet als zodanig.

Naar boven