Een waardeloze Nobelprijs? Eén jaar na de VN-top in Bali ziet het IPCC zijn aanbevelingen in de vuilbak verdwijnen PDF Print Email
Geschreven door Daniel Tanuro op vrijdag, 05 december 2008

Op 12 oktober 2007 ontvingen de wetenschappers van het “Intergovernmental Panel on Climate Change” (IPCC) de Nobelprijs voor de vrede. Alle belangrijke wereldleiders applaudisseerden luid voor hun werk, maar een jaar later weten de industriële landen wel beter en volgen ze niet langer de wetenschappelijke aanbevelingen van het IPCC. Ze hebben namelijk ontdekt dat die niet overeenstemmen met hun economische belangen en met de dictaten van de multinationale ondernemingen. De financiële crisis versterkt die tendens alleen maar.

Een paar weken na de uitkering van de Nobelprijs vond in Bali een belangrijke VN-conferentie over klimaatsverandering plaats. Er woedden scherpe debatten over de maatregelen die het gevecht tegen de klimaatverandering enige kans op slagen moeten geven. Eén van de cruciale vragen was of er in de slottekst aanbevelingen moesten worden opgenomen over de reductie van broeikasgassen. De Verenigde Staten, die zeer geïsoleerd staan in deze discussie, hebben dit uiteindelijk moeten aanvaarden, maar dan slechts in een voetnoot. Het actieplan van Bali, ook wel de “roadmap” genoemd, erkent dat een sterke vermindering van de wereldwijde uitstoot noodzakelijk is en dat de tijd aangebroken is om klimaatsverandering ernstig te nemen, zoals aangeduid in het vierde rapport van het IPCC.  In een voetnoot wordt verwezen naar de bijdrage van “Working Group III” aan het rapport van het IPCC uit 2007 en naar de pagina’s 39 en 90 van de technische samenvatting ervan.

Een mondiaal scenario voor stabilisatie

Het feit dat de aanbevelingen slechts in een voetnoot verschijnen, is niet onschuldig. Door ze niet zwart op wit in het document te zetten, wordt bewegingsruimte gecreëerd. Het is nochtans belangrijk te benadrukken dat IPCC-aanbevelingen zeer duidelijk zijn:

  • De uitstoot van de industriële landen moet tegen 2020 gedaald zijn met 25 tot 40%, en met 80 tot 95% tegen 2050, tegenover de uitstoot in 1990.
  • De mondiale uitstoot moet haar hoogtepunt ten laatste tegen 2015 bereikt hebben
  • Op wereldschaal moet er tegen 2050 een daling zijn van de uitstoot van 50 tot 85% ten opzichte van referentiejaar 2000.
  • Eén van de tabellen waarnaar in de voetnoot wordt verwezen, is de onderstaande, die aantoont dat van de zes stabilisatiescenario’s best de eerste en meest radicale gekozen moet worden. Op die manier kan de gemiddelde temperatuurstijging beperkt worden tot niet meer dan 2°C in vergelijking met 1780, de aanvang van de industriële periode. Wanneer men voor het tweede scenario zou opteren dan zou de temperatuur zeker stijgen met 2,4 tot 2,8°C.
Tabel1

Die 2°C temperatuurstijging moet het plafond zijn waaronder we moeten blijven, zoniet komen we in onvoorspelbare en gevaarlijke toestanden terecht.  Om die te realiseren zijn zware inspanningen nodig, want de thermometer geeft nu al een stijging aan van 0,7°C. Een extra verhoging van 0,7°C zit in de pipeline; het effect ervan is enkel nog vertraagd door de inertie van massa’s ijs en water. Zover staan we dus, 30 jaar na het eerste alarm van klimatologen, 16 jaar na de VN milieutop in Rio, 11 jaar na Kyoto…

De menselijke en ecologische risico’s

Maar laat ons terugkeren naar de klimaatplannen en aanbevelingen. Hoe groter de temperatuursverschillen, hoe groter het risico voor de mensheid en het ecosysteem. Hoe groot? De beleidsmakers kennen het antwoord op deze vraag, of zouden het moeten weten. Het IPCC stelde een “samenvatting voor beleidsmakers” op die de impact van klimaatverandering uitlegt op basis van de verschillende mogelijke temperatuurstijgingen.  Wanneer je onderstaande tabel ziet moet je wel in rekening brengen dat het IPCC al van een stijging van zeker 0,7°C uitgaat. Een stijging van 1°C in de 21ste eeuw betekent dus een stijging van 1,7°C tegenover 1780.

Het eerste scenario uit Tabel I, nl. een stijging van 1,3 tot 1,7°C in de 21ste eeuw (dit is dus 2 tot 2,4°C t.o.v. 1780), kan al serieuze gevaren opleveren. Maar er is nog steeds een kwalitatief verschil met het tweede scenario (met een daling van 30 tot 60% van de uitstoot en een stijging van +2.4 tot 2.8° C tegenover 1780):

  • Een stijging van de temperatuur met 2°C betekent dat miljoenen mensen elk jaar het slachtoffer zullen worden van overstromingen en stormvloeden.
  • Met een stijging tussen de 2,7 en 3°, zouden groene planten meer CO2 uitstoten dan er via fotosynthese te absorberen. Op die manier zou de opwarming van de aarde in een versnellingfase terechtkomen.
  • Het verlies aan biodiversiteit zou geweldig toenemen bij een stijging van 2,7°C.
  • Bij een stijging van meer dan 2°C komt de productie van graangewassen in gevaar, eerst in lager gelegen landen, dan in andere regio’s.

We kunnen zelfs een nog preciezer beeld geven door naar een ander diagram te kijken dat de evolutie tracht te schetsen van het aantal slachtoffers van de klimaatsverandering. Dit op vier gebieden: watertekort, malaria, honger en overstromingen aan de kusten. Het verschil tussen een stijging van de wereldtemperatuur met 1°C of  2°C is dat het aantal slachtoffers van overstromingen en honger vermenigvuldigd wordt met een factor twee, terwijl het aantal malariapatiënten en mensen zonder water vermenigvuldigd wordt met 3,5. Op die manier komen de meeste studies tot dezelfde conclusie: de gevaardrempel ligt op 2°C ten aanzien van 1780.

Gevaar voor de armen in de armste landen

De grote meerderheid van de potentiële slachtoffers van de klimaatcrisis zijn de armen, meer bepaald diegenen uit de minst ontwikkelde landen. De zorg hierover wordt des te groter als we zien dat de  middelen om de nodige aanpassingen door te voeren in het Zuiden totaal onvoldoende zijn. Volgens het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties, de UNDP, is er voor dergelijke adaptatie een transfer tussen noord en zuid nodig van 86 miljard dollar per jaar tegen 2015 (44 miljard voor infrastructuur, 40 miljard voor programma’s die de honger bestrijden en 2 miljard om catastrofes te vermijden). De laatste jaren werd er echter slechts 26 miljoen dollar vrijgemaakt. Het verschil tussen deze twee sommen betekent de dood van honderden miljoenen mensen, vooral kinderen, vrouwen en ouderen.

86 miljard dollar vertegenwoordigt amper 0,2% van het BBP van de industriële landen. Maar op de generositeit van de regeringen van de rijke landen moet men niet rekenen. Die investeren vooral... in de eigen achtertuin. De UNDP maakte in deze context twee zeer relevante vergelijkingen. Het sommetje van 26 miljoen dollar dat vandaag voorhanden is voor adaptatie in het Zuiden is even groot als wat de overheid in Londen elke week spendeert voor het onderhoud van een netwerk van dijken in Groot-Brittannië. Het budget dat de Duitse regio Baden-Wurtemberg uittrekt om zich te beschermen tegen stormvloeden is zelfs dubbel zo hoog.

De hoofdaanbeveling van het IPCC: een daling van 80 tot 90% in de industriële landen

De IPCC is niet gewonnen voor één wereldwijde doelstelling voor de reductie van de uitstoot van broeikasgassen, maar stelt voor om de reducties op te splitsen tussen landen in het Noorden en het Zuiden. De geïndustrialiseerde landen, die een minderheid vertegenwoordigen in de wereldbevolking, zijn immers historisch verantwoordelijk voor minstens 75% van de uitstoot. Onder druk van de landen van het zuiden werd op de VN-top in Rio (1992) dan ook het principe aanvaard van een “gemeenschappelijk maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid” in de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC). In dit opzicht is het ook belangrijk dat de slottekst van de Bali-conferentie refereert naar pagina 776 van de bijdrage van Working Group III in het rapport van IPCC in 2007. Deze pagina bevat immers een tabel die de reducties aangeeft die bereikt moeten worden voor ontwikkelde en ontwikkelingslanden, gebaseerd op principes van sociale rechtvaardigheid en uitgaande van drie stabilisatiescenario’s.

Tabel 2

Van deze scenario’s is het opnieuw het eerste dat bereikt moet worden. We weten op basis van eerdere bevindingen dat de twee andere scenario’s temperatuurstijgingen met zich zullen meebrengen van respectievelijk 2,8°C tot 3,2°C en 4°C tot 4,9°C. Het eerste scenario impliceert wel dat de industriële landen in de komende veertig jaar hun economieën volledig moeten ontdoen van koolstof.

Het belang van deze voetnoot in de “Bali roadmap” stemt dus totaal niet overeen met de plaats die het inneemt in het document. Die twee regels in kleine letters refereren naar tabellen en cijfers, en maken het verschil tussen een luidruchtige maar holle verklaring en een duidelijk engagement, met bindende doelstellingen voor politieke leiders. Volgens mij wordt dit punt onderschat door veel waarnemers, ook in bepaalde takken van de milieubeweging. Maar laat ons het kind niet met het badwater weggooien. Die voetnoot is van onschatbare waarde. De strijd voor de precieze invulling ervan moet nu gevoerd worden.

Aan de vooravond van de conferentie in Poznan (december 2008) en een jaar voor de Kopenhagen conferentie (die zou moeten leiden tot een nieuw internationaal verdrag, dat het Kyoto-protocol moet opvolgen in 2013), is dat een belangrijke uitdaging. De inkt was na de Bali-conferentie nog niet droog, of vertegenwoordigers van de machtigste staten waren al aan het knoeien geslagen met cijfers en negeerden tal van data, om toch de aanbevelingen van de wetenschappelijke wereld maar niet te moeten volgen of om ze aan te passen in hun voordeel. Ook binnen de G8 en de Europese Unie is dat de aanpak.

De ondubbelzinnige ambitie van de G8: 50% tegen 2050

Op de bijeenkomst begin juli 2008 in Toyako, Japan, nam de G8 een officiële verklaring aan waarin een reductie van de wereldwijde uitstoot met 50% werd aangekondigd. Ten opzichte van welk referentiejaar is niet duidelijk. Eerst gaf de Japanse premier Yasuo Fukuda nog 1990 aan, later bedacht hij zich en vermelde 2000 als referentiejaar. Dit document bevat geen doelstelling tegen 2020, rept met geen woord over de daling van de uitstoot met 80 tot 95% voor de industriële landen en over de noodzaak van een globale reductie van 85% tegen 2050. De G8 neemt dus noch voorzorgsmaatregelen, noch erkent ze de gedifferentieerde verantwoordelijkheid en de historische schuld van het Noorden.

Deze positie die wordt gedeeld door de meeste geïndustrialiseerde landen ligt in de lijn van hun industriële belangen. In het klimaatmemorandum dat het Wereld Economisch Forum opstelde en naar de G8-ontmoeting stuurde, vinden we het volgende terug: “Het nieuwe kader (post-kyoto - D.T.) moet volledig georiënteerd zijn op de lange termijn en resultaat- en marktgericht zijn, om zo ecologisch en economisch effectief te zijn. De belangrijkste economieën moeten zich er achter kunnen scharen, met inbegrip van de VS, China en India. Het zou een ondubbelzinnige internationale doelstelling naar voor moeten schuiven voor een betekenisvolle reductie van de uitstoot, zoals de ambitie (sic) om de wereldwijde uitstoot met de helft te verminderen tussen nu en 2050. Dit zou in overeenstemming zijn met het laatste rapport (van het IPCC – D.T.) en met de positie die vorig jaar aangenomen werd op de top van Heiligendamm, waar de leiders van de G8 zich akkoord verklaarden dit ernstig te onderzoeken.”

De wind is duidelijk gekeerd binnen de economische wereldelite: de economische sectoren die de klimaatsverandering nog ontkennen en zich verzetten tegen een reductie van de uitstoot zijn nu een kleine minderheid. In feite zijn de meeste grote bedrijven zich gaan richten op de strategie die Nicholas Stern uitwerkte voor de Britse regering: de realiteit van de klimaatsdreiging erkennen, die gebruiken om nieuwe offers op te leggen aan de wereld van de arbeid, ervoor zorgen dat de transitie naar een economie zonder koolstof gebeurt conform het kapitalistisch winstprincipe, de verdediging van de tropische oerwouden op hetzelfde niveau brengen als de reductie van de uitstoot in het Noorden (om tijd te winnen), en de “flexibele mechanismen” veralgemenen, zodat de inspanningen grotendeels geleverd worden in de ontwikkelingslanden, in de vorm van winstgevende investeringen door multinationals.

Binnen deze strategie is communicatie cruciaal. Aangezien een belangrijk deel van de publieke opinie erg bezorgd is over de klimaatsverandering is het noodzakelijk dat de indruk wordt gegeven dat het economisch systeem zich houdt aan de wetenschappelijke aanbevelingen en vooral die van het prestigieuze IPCC. De titel “50% tegen 2050” is mooi gekozen en komt ook van het IPCC, maar behoort tot de minst radicale aanbevelingen. Daarenboven blijft men vaag over meer onmiddellijke doelen. Als via de flexibele mechanismen de grootste inspanningen afgewenteld kunnen worden naar het zuiden en ondertussen de tropische wouden daadwerkelijk beschermd worden, is de doelstelling van 50% tegen 2050 helemaal niet zo moeilijk te halen voor de grote ondernemingen. De toename van de energie-efficiëntie die sowieso verwacht kan worden kan al volstaan om die doelstelling te halen.  Maar dat betekent niet dat we op onze louweren kunnen rusten. Het memorandum van het Wereld Economisch Forum spreekt niet over een verplichting om de uitstoot met 50% te doen dalen, maar over een “ambitie”. Je kan nooit voorzichtig genoeg zijn.

De leidende rol van de EU… tegen de aanbevelingen van het IPCC

De rol die de Europese Unie in het nieuwe kapitalistische klimaatsbeleid speelt, verdient het, aan de kaak gesteld te worden. In juni 1996 besliste de Europese Raad dat de temperatuur niet mocht stijgen met 2°C tegenover de pre-industriële periode. Deze positie werd nog eens herhaald op 23 maart 2005. Dit betekent dat de concentratie van broeikasgassen zich moet stabiliseren tussen de 445 en 490 ppm of CO2eq en dat de reductie van de uitstoot met meer dan 50% moet dalen, in het bijzonder voor de industriële landen. Dat is dus meer dan de G8 nu voorstelt. De Europese beleidsmakers weten dit, de Raad van milieuministers heeft er nota van genomen op 10 maart 2005 en heeft het in documenten omgezet. Maar woorden zijn één ding, daden een ander.

  • Het waren de Europeanen Tony Blair en Angela Merkel die de doelstelling van de G8 op tafel gooiden op de G8-tops, respectievelijk in Gleneagles in 2005 en Heiligendamm in 2007.
  • Het “energie-klimaat pakket” dat voorgesteld werd door de Commissie in januari 2008 spreekt van een 20% doelstelling tegen 2020 terwijl het IPCC 25 tot 40% voorstelt voor de geïndustrialiseerde wereld.
  • Bovendien kunnen Europese bedrijven een steeds groter deel van hun inspanningen delokaliseren naar het Zuiden: voor de periode van 2008-2012 ligt het plafond voor de aankoop van koolstofkredieten uit het zuiden wezenlijk hoger dan de doelstelling voor de reductie van de uitstoot.

De EU geeft de indruk radicaal en ethisch te zijn, maar keert tegelijk zijn rug naar de wetenschap en rechtvaardigheidsprincipes. Achter de schermen wrijft de grootindustrie zich in de handen, want de Europese markt van emissiehandel brengt hen veel geld in het laatje. De EU heeft zich met zijn beleid erg goed gepositioneerd op de markt van schone technologieën.

Als de geïndustrialiseerde landen er al in slagen een akkoord te bereiken dat geslikt wordt door de ontwikkelingslanden, zal het een protocol zijn zonder voorzorgsmaatregelen tegen 2020. Ook het principe van de gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijk zal je waarschijnlijk ergens in de papiermand mogen zoeken. Dit cynisme ten voordele van de zakenwereld kan de dood van honderden miljoenen mensen en de vernietiging van ontelbare vormen van natuurlijke rijkdommen met zich meebrengen.

Dit is gevaarlijker dan het beleid van Bush, en dat omwille van de simpele reden dat de mogelijkheid bestaat dat men het ook echt gaat implementeren. In zijn beroemd rapport, een klimaathandboek voor liberale politici en bedrijfsleiders, schrikt Nicholas Stern er niet voor terug om zwart op wit te schrijven dat het noodzakelijk is “te vermijden te snel en te veel te doen”, want “er blijft een grote onzekerheid bestaan over de kosten van sterke reducties. Een daling van de uitstoot tussen 60 en 80 % of meer veronderstelt vooruitgang boeken in de reducties in de industrie, in de luchtvaart en in een zeker aantal domeinen waar een kosteneffectieve aanpak nog moeilijk te voorzien is”. Men is zich in economische kringen zeer traag bewust geworden van de situatie en men is stilaan ook begonnen met handelen, maar de bescherming van de winsten en de surpluswinsten staat nog steeds centraal.

In het gevecht om de aanbevelingen van het IPCC af te zwakken zijn de meest actieve en meest schadelijke lobby’s die van de olie-, kool- en auto-industrie, maar ook de scheepsbouw, die alle afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen. De reden is zonneklaar: de verkoop van producten die voortkomen uit olie brengt jaarlijks mondiaal ongeveer 1425 miljard euro op.  Je moet geen marxist zijn om te verstaan dat de beheerders van deze goudmijn zo lang mogelijk zullen vechten voor hun privilege.

Er zijn er maar weinigen die zich durven verzetten tegen dit schandaal. Onder hen een belangrijk wetenschapper met een internationale reputatie: James Hansen.  Als belangrijkste klimatoloog van de NASA werd hij in juni  uitgenodigd in het Amerikaanse Congres om te getuigen. Hij liet daar het volgende optekenen: “Specifieke belangen blokkeren een transitie naar een toekomst van hernieuwbare energie. In plaats van direct de omslag te maken naar hernieuwbare energie, kiezen oliebedrijven er voor om twijfel te zaaien over de klimaatsopwarming, net zoals de tabaksindustrie de link met kanker trachtte te verdoezelen. CEO’s van deze bedrijven weten wat zij aan het doen zijn en zijn zich bewust van de consequenties op lange termijn van dit soort business. Mijn mening is dat deze CEO’s vervolgd zouden moeten worden voor zware misdaden tegen de mensheid en de natuur”.

Mutatis mutandis geldt dit ook voor de regeringen die een nieuwe klimaatsverdrag in elkaar aan het flansen zijn dat overeenstemt met de belangen van diezelfde CEO’s. Een internationale sociale mobilisatie is meer dan ooit nodig om een verdrag te eisen dat overeenstemt met de aanbevelingen uit de wetenschappelijke wereld en met elementaire opvattingen van sociale rechtvaardigheid. Als we daar niet in slagen, dan zal de mensheid ontdekken dat het kapitalisme zijn wreedste gelaat nog niet heeft getoond.

Naar boven