Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Vijfentachtig jaar geleden: De bedrijfsbezettingen in Turijn PDF Print Email
Geschreven door André Henry en Ataulfo Riera op maandag, 01 januari 2007
Een aantal recente bedrijfsbezettingen, voornamelijk in Franstalig België, wijzen op een heropleving van de strijdbaarheid onder de arbeiders. Er is het voorbeeld van De Poortere in Moeskroen. Eerder was er al de bedrijfsbezetting bij Alsthom in Luik. En in Glaverbel-Seneffe bezetten stakende arbeiders sinds 19 september hun bedrijf. Rood neemt in dit dossier deze vorm van strijd onder de loep. André Henry leidde zelf als hoofddelegee in de glassector een aantal historische bedrijfsbezettingen. Hij legt uit hoe een bedrijfsbezetting het politiek bewustzijn van de werknemers doet toenemen. Ataulfo Riera blikt terug op de bedrijfsbezettingen in Turijn, tachtig jaar geleden, waar de arbeiders de productie zelf in handen namen.

De geschiedenis van de arbeidersstrijd is rijk aan fabrieksbezettingen. Wanneer deze actievorm massaal wordt, zich over een hele regio en zelfs een heel land verspreidt, kan men van een revolutionaire of prerevolutionaire situatie spreken, zoals in juli 1936 in Spanje of in mei 1968 in Frankrijk. Tachtig jaar geleden, in september 1920, kende ook Italië zo'n fenomeen, meer in het bijzonder in Turijn, waar de arbeiders zelf de productie in handen namen. 

Achteraf bekeken, lijkt deze bezettingsgolf de laatste oprisping van een revolutionair proces dat enkele jaren daarvoor ontstond. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog wordt de Italiaanse arbeidersklasse omkaderd door de Italiaanse Socialistische Partij (PSI, waarvan de leiding onder invloed staat van de linkervleugel van de Tweede sociaal-democratische internationale) en door haar vakbond, de Algemene Confederatie van de Arbeid (CGL, die meer reformistisch is).

Wanneer de oorlog uitbreekt, bevindt de PSI zich zowat in het midden tussen het verraad van de meeste partijen van de Internationale en haar meer radicale vleugel belichaamd door Trotski, Lenin en de bolsjewieken. Wanneer Italië in 1916 ook aan het wereldconflict begint deel te nemen, ijvert de PSI voor een compromis: de oorlogsinspanning van de Italiaanse burgerij mag “noch gesaboteerd, noch ondersteund” worden. Maar zo hebben de massa's het niet begrepen. De arbeiders hebben zwaar onder de ontberingen te lijden: prijsstijgingen, daling van het reële loon, verhoging van de werktijd en van de arbeidsritmen, de nederlagen aan het front, enz. Net als elders groeit de oppositie tegen de oorlog. In augustus 1918 breekt in Turijn - bolwerk van de socialistische arbeidersbeweging onder invloed van de Russische Revolutie - een gewapende opstand uit. Zonder leiding of steun van de PSI wordt deze opstand na vijf dagen van gewapend conflict met het leger neergeslagen.

Het einde van de oorlog verbetert geenszins de levensomstandigheden van de arbeidersklasse. Stakingen en betogingen volgen elkaar op. Ondanks het aanvaarden van een radicaal programma (voor het instellen van sovjets en voor de dictatuur van het proletariaat) slaagt de PSI er niet in deze strijdbeweging te leiden of te omkaderen. De strikte en willekeurige taakverdeling tussen partij en vakbond verklaren dit grotendeels. 'Politieke' stakingen zijn het terrein van de partij, "economische" vallen onder de bevoegdheid van de vakbond.Toch komt het op 4 juni tot een algemene massastaking waarna belangrijke zaken verworven worden zoals de achturige werkdag. De radicalisering van de Italiaanse arbeidersklasse kan men ook afmeten aan haar internationalisme: op 20 en 21 juli komt er een staking in solidariteit met de Russische Revolutie en tegen de kapitalistische interventie tegen dat land. De toestand wordt objectief revolutionair, maar de subjectieve factor - een bewuste revolutionaire leiding - blijft afwezig.

Fabrieksraden 

In augustus 1919 ontstaan in de Turijnse Fiatvestigingen de eerste fabrieksraden. Ze worden snel ondersteund en gepopulariseerd door Ordine Nuovo, het blad van de linkerzijde van de PSI, aangevoerd door Antonio Gramsci, die de ervaring ook theoretiseert. Deze fabrieksraden bestaan uit afgevaardigden verkozen door alle gesyndiceerde en niet­gesyndiceerde arbeiders van alle werkplaatsen. De beweging breidt snel uit naar alle bedrijven van de stad en de streek. Gramsci ziet in deze raden de embryonale vorm van de sovjets waar de PSI het in abstracte termen over heeft. Deze raden zijn een actievorm van het arbeiderseenheidsfront en de voorafspiegeling van de arbeidersmacht in en over de fabrieken.

Naar de definitieve confrontatie

Het patronaat stelt de legitimiteit van deze raden in vraag. In april 1920 willen de bazen nieuwe uurroosters invoeren, wat prompt door de leiding van de raden geweigerd wordt. Er komt een staking die zich over heel de streek rond Turijn uitbreidt. Maar de weigering van de PSI en nog hardnekkiger van de CGL om de staking over heel het land uitte breiden, leidt tot de nederlaag van de beweging. De vakbonden zien in de raden gevaarlijke concurrenten die zeker geen legitimiteit mogen verwerven. De nederlaag moedigt de burgerij aan zich systematisch tegen elke arbeiderseis te verzetten.

Dat gebeurt dan ook vanaf 20 augustus wanneer de metaalbewerkerbond FIOM looneisen stelt. Uit protest tegen de patronale halsstarrigheid vertragen de FIOM-aangeslotenen het werkritme, wat tot belangrijk productiviteitsverlies leidt. De patroons reageren in de nacht van 30 augustus op 1 september met lock-outs. Om die lock-outs te beletten slaan de arbeiders dan weer hard terug: in Turijn worden 280 metaalbedrijven bezet, hetzelfde gebeurt iets later over heel het land. De arbeidersklasse heeft de belangrijkste productiemiddelen in eigen handen genomen. Voor de vakbonden gaat het slechts om een symbolische actie om een gunstiger krachtsverhouding te bekomen met het oog op overleg met het patronaat. 

Geen vooruitgang is achteruitgang

Maar bij de voorhoede in Turijn stelt men zich niet tevreden met het bezetten van gebouwen: de arbeiderstrekken zelfde productie op gang onder controle van de fabrieksraden. Na enkele dagen stapelen de moeilijkheden zich op: de distributienetwerken weigeren de producten te koop te stellen, de banken saboteren en de grondstoffen worden schaars. Deze moeilijkheden tonen de noodzaak aan om heel het economisch stelsel van het land onder arbeiderscontrole te brengen. De kwestie van de politieke macht en van de noodzakelijke revolutie om die macht te verwerven is gesteld. Maar noch de PSI, noch de CGL zijn van plan die stapte zetten. Integendeel. Ondanks hun inzet komen de Turijnse arbeiders geïsoleerd te staan. 

Technische problemen, de afwezigheid van centralisatie van de raden en van een revolutionaire politieke oriëntatie leiden tot demoralisering en het wegebben van de strijdgolf. De vakbonden nemen het spel terug in handen en op 22 september ondertekenen ze akkoorden met het patronaat. Ook al zijn deze akkoorden op papier een vooruitgang voor de arbeiders, in werkelijkheid gaat het om hun nederlaag. De arbeiders hadden immers niets minder dan de macht binnen handbereik. 

Op 27 september wordt achter de laatste bezettingen een punt gezet. Onder de arbeiders is het demoralisering troef en dat zal nog een lange tijd duren. Het diskrediet van de PSI is groot. De ervaring zal de vorming van de Communistische Partij versnellen. Maar dat is te laat. Gesterkt door haar overwinning beslist de burgerij actief de kaart van het fascisme te trekken. De rampzalige gevolgen zijn gekend.

Ataulfo Riera in Rood, jaargang 33, nr. 18, 29 september 2000

Naar boven