Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Specisme en humanisme PDF Print Email
Geschreven door Pips Patroons op woensdag, 09 maart 2005

De term specisme is gevormd naar analogie met de term sexisme. Een soort (species) is een groep van levende wezens die onder elkaar vruchtbare nakomelingen hebben. De specisten verwerpen het reële, ‘essentialistische’ bestaan van de soorten, waarbij ze zich beroepen op Darwin die weigerde om de soort (“een merendeels kunstmatige combinatie die ons goed uitkomt”) een natuurlijke, absolute status te verlenen.

Onze relatie met de andere ‘soorten’ kan volgens de specisten naar de vorm vergeleken worden met de discriminerende houding van het patriarchaat tegenover de vrouwen. Wij achten ons immers ons hoger, beter, verder geëvolueerd... dan de andere dieren. Specisten veroordelen het humanisme dat de mens heiligt en de andere wezens naar beneden haalt als minderwaardig. De kritiek van het specisme moet de basis vormen de ethica.

Het is zo dat de coherentie van de soorten verdwijnt in de tijd naarmate zij langzaam in hun afstammelingen veranderen. Toch beschouwen de meeste biologen de soorten niet als een product van onze geest, maar als ‘reële’, duidelijk te onderscheiden eenheden in de natuur.  “Soorten vertakken zich meestal van hun voorouderlijke groep als kleine, discrete populaties die een bepaald geografisch gebied bewonen. Zij vestigen hun uniekheid door een genetisch programma te ontwikkelen dat hun genoegzaam onderscheidt zodanig dat de leden van een soort zich enkel binnen hun soort voortplanten. Hun leden delen een gemeenschappelijke ecologische niche en blijven interactief doorheen de voorplanting.”

Dit blijft onaanvaardbaar voor de specisten die het gros van de biologen een proces aandoen op grond van vermeende bedoelingen: zij verraden Darwin, verkondigen een humanistische ethica die eigenlijk de keerzijde vormt van hun filosofisch naturalisme, het zijn essentialisten, finalisten,  etc. Zij beschouwen bijvoorbeeld S.J. Goulds twijfel aan een graadsgewijze evolutie van de soorten als specisme, terwijl die het heeft over het tempo en wijze van de evolutie en niet over de graduele verwantschap der soorten. Dit alles is niet ernstig. Het lijkt erg op een emotionele reactie veroorzaakt, zoals we zullen zien, door een onvermogen om het probleem van het menselijk geweld tegen zijn eigen natuur en de natuur in het algemeen, te situeren waar het gesitueerd moet worden, nl. in de maatschappelijke verhoudingen die de mensen onder elkaar hebben aangegaan. Bovendien is de specistische kritiek gebaseerd op een fundamentalistische interpretatie van Darwin en daarom weinig darwinistisch.

Laten we naar de kern van de zaak gaan. Estiva Reus beweert[3] het volgende: “Dezer dagen tolereert men minder dan in het verleden de discriminaties gebaseerd op kleur, nationaliteit, geslacht, sociale afkomst, ziekte of handicap. Deze verbreding van de kring der gelijken gebeurde echter door het inroepen van onze gemeenschappelijke menselijkheid. Hiertoe werden de mythes die de menselijke specificiteit verheerlijken ten volle gemobiliseerd. Hierdoor steunt de vooruitgang op broze grondlagen en is de integratie van de enen verworven ten koste van de uitsluiting der anderen. Doet men kwaad aan slaven, gedeporteerden (...) Men behandeld ze als beesten. Men behandelt ze ten onrechte als beesten want het is normaal beesten te behandelen. Men heeft het misprijzen voor de dieren gebruikt om de menselijke gelijkheid te verduurzamen. Zodanig zelfs dat de uitbuiting van de dieren vreesaanjagende proporties heeft aangenomen in een quasi algemene onverschilligheid.”

Beweren dat de gelijkheid onder de mensen op wereldvlak is toegenomen is onhoudbaar. Merk op dat Reus niets zegt over de sociale ongelijkheid en de uitbuiting van de mensen die globaal ontegenzeglijk is toegenomen. Ze vergeet dat waar de discrinatie is afgenomen dit te danken is aan het verzet van de gediscrimineerden. Wie hierbij die mythes van de menselijke uniekheid mobiliseerde is een raadsel. Ze verbindt het ‘productivisme’ aan een grotere uitbuiting van de dieren, daartoe aangezet door de drang naar meer menselijke gelijkheid. Alsof het kapitaal waren produceert, kapitaal accumuleert en jaagt op een grotere winstvoet om de gelijkheid te vergroten. Het is juist dat men in de burgerlijke glorietijd beweerde dat de natuur bedwongen moest worden door de mens. Maar deze ideologie was het product van de warenproducerende kapitaalsbezitter, niet van de voorvechters voor meer concrete menselijke gelijkheid.

Hier wordt de wereld op zijn kop gezet. We hebben niet te maken met het  kapitalisme dat teert op de uitbuiting van de menselijke arbeidskracht, maar met de menselijke, humanistische drang tot gelijkheid die het ‘productivisme’ en de uitbuiting van de dieren tot gevolg heeft: een a.h.w. lachwekkende karikatuur van de liberale ideologie met haar vrije onderneming als grondslag voor een samenleving van vrije, gelijke mensen.

Men kan erover redetwisten of ossentrekkracht een vorm is van uitbuiting, maar die arbeid is niet meer overheersend. Het is echter fout de vernietinging van de biodiversiteit, het leegroven van de visbestanden, etc. op te vatten als een uitbuiting van het leven. Het gaat in tegendeel om de vernietiging van het leefmilieu doorheen de vernietiging van soorten. Het leven, de totaliteit van de soorten is geen persoon wiens arbeidskracht men onder dwang kan afdwingen. Laten we deze sterk romantisch getinte mystiek afwijzen. Precies hier komt het begrip soort komt goed van pas. De menselijke soort is de enige soort die het leven op aarde in gevaar brengt. In dit opzicht is zij alles behalve de ‘gelijke’ van de andere dieren. Het gaat hier wel degelijk om een heel ‘reële’ soort.

Homo sapiens sapiens verschilt van alle andere dieren door het feit dat hij ontsnapt aan de natuurlijke selectie. Gelukkig maar voor bijvoorbeeld de diabetici onder ons. Die hebben hun voortbestaan te danken aan het feit dat de mens een culturele ontwikkeling kent. Het gaat hier om een ‘lamarckistische’ evolutie waardoor de verworvenheden (sociaal, technisch, moreel, etc.) doorgegeven worden aan het volgende geslacht, iets wat alle andere dieren niet kunnen[4] (we maken een uitzondering voor bepaalde kundigheden van de andere mensapen). In zijn strijd voor zijn levensonderhoud met de hem omringende natuur maakt de mens geschiedenis: de sociale structuren veranderen, de cultuur wijzigt zich, etc. In die lange geschiedenis hebben mensen andere mensen onderdrukt, uitgebuit, vernietigd. Men kan moeilijk beweren dat dit het gevolg is van de oerzonde die erin bestond de dieren uit te buiten. In tegendeel, de mens van voor de landbouwrevolutie deed net zoals de andere prooidieren. Maar het lichaam dat de evolutie hem gegeven heeft maakt dat de mens een uitzonderlijke relatie is aangegaan met de levende wereld. De ongelijkheid binnen de menselijke samenleving is niet het gevolg van zijn specisme, zijn mishandeling van de dieren en zijn vernietigende actie op de planeet zijn integendeel het gevolg van de historisch ontstane sociale ongelijkheid waarin mensen worden mishandeld.

Het humanisme de rug toekeren is de werkelijke problemen uit de weg gaan en de vlag zwaaien van een morele verontwaardiging waarover weinige machthebbers in onze wereld zich zorgen zullen maken. De evolutie heeft ons, ten goede en ten kwade, voorzien met een redelijk vermogen dat ongeëvenaard wordt in de dierenwereld. We moeten dit rationeel vermogen gebruiken om onszelf en daarmee de aarde te redden. Alles hangt van ons af. Wij zijn uniek, of we dat nu willen of niet. Uniek niet op een metafysisch, moreel of evolutionistisch vlak, maar uniek in de meest concrete, materiële zin van het woord.

Dat de dieren rechten hebben is een filosofisch loze discussie. Mensen verwerven rechten omdat zij die opeisen in de maatschappelijke structuren waarin zij leven. In dit opzicht zijn de mensen personen, d.w.z. (relatief) autonome individuen. Om het met een boutade te zeggen: er bestaat geen felininistisch bevrijdingsfront van de katten zoals er een feministische bevrijdingsfront van de vouwen bestaat. De strijd binnenin de samenleving is geen strijd tussen verschillende ‘soorten’, maar een strijd tussen individuen en groepen behorende tot eenzelfde soort. Meer gelijkheid, in de eerste plaats sociale en politieke, en uiteindelijk een fundamenteel andere, egalitaire samenleving is de enige waarborg om vandaag het leven op de planeet te waarborgen. De specisten denken daar anders over. Zo schrijft Estiva Reus dat de dierenbeschermers ongelijk hebben wanneer ze zeggen dat de maatregelen die ze voorstaan het algemeen menselijk belang dienen. Niet het algemeen menselijk belang is voor haar belangrijk, maar het afzweren van het specisme. Wat dat maatschappelijk precies inhoudt blijft uiterst vaag.


E. Mayr : Animal Species and Evolution (1963).Zie hierover de diverse publicaties van S.J. Gould.

E. Reus e.a. : Espèces et éthique. Darwin : un révolution à venir (2001)

S.J. Gould : The Panda’s Thumb (1980).

Naar boven