Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Na de lente een snel invallende winter PDF Print Email
Geschreven door Jan Willem Stutje op zondag, 31 december 2006

Wat historici de korte twintigste eeuw noemen, begon met de Eerste Wereldoorlog en de Russische revolutie en eindigde met de val van de Oost-Europese regiems in 1989, met de Duitse hereniging en de ontbinding van de Sovjet Unie in 1991. Hoopgevend of vernieuwend waren de gebeurtenissen tussen 1989 en 1991 allerminst. Het ging om afbraak, niet om wederopbouw. Twintig jaar eerder, tijdens de Praagse lente, waren er meer mogelijkheden.

De restauratie van het kapitalisme was ondanks een soms massaal verzet, vooral in de DDR en in mindere mate in Tsjecho-Slowakije, niet te stuiten; Een politieke revolutie, de vestiging van een radicale zelfbeherende arbeidersdemocratie, kreeg geen kans.

In meer dan een halve eeuw van bureaucratische verstikking waren de tradities van het levende marxisme verdampt, ging de herinnering aan de revolutie verloren en werd de culturele en sociale homogeniteit van de arbeidersklasse verpulverd. De internationale politieke conjunctuur kon die ongunstige voortekenen niet compenseren. Het jaar 1989 werd getekend door de verkiezingsnederlaag van de sandinisten in Nicaragua en de mislukking van de Salvadoraanse revolutie. Khomeini eiste de dood van Salman Rushdie en Castro ontdeed zich in een showproces, Moskou waardig, van politieke tegenstanders. Daarmee stond de uitkomst van de zogenaamde fluwelen revolutie nog niet vast, maar ze bepaalden wel haar dynamiek. In de ban van de moderne kapitalistische consumptiemaatschappij wendde de meerderheid van de bevolking zich af, niet alleen van zijn onderdrukker, maar wat meer is: van het socialisme, in naam waarvan deze voorgaf op te treden. Des te cynischer dat juist de onderdrukker - de tot maffiose kapitalisten gerecyclede bureaucraten - als winnaar te voorschijn kwam en niet de miljoenen die naar vrijheid en een beter lot snakten.

Twintig jaar eerder sloeg in een gunstiger internationale conjunctuur de pendule van de geschiedenis de andere kant uit. In Hongarije en Polen maar vooral in Tsjecho-Slowakije nam in 1968 het verlangen naar hervormingen wel de allure aan van een beginnende revolutie. Een revolutie die de bureaucratie uitdaagde in naam van een democratischer socialisme. Maandenlang vocht men voor een socialisme dat geboekstaafd werd als ‘het socialisme met een menselijk gezicht’. Waarom mislukte het experiment? Waarom een interventie van het Warschaupact? En met welke hypotheek werd de toekomst belast?

Economische hervorming

Tsjecho-Slowakije was in 1948 – het jaar van de communistische coup – het enige hoog geïndustrialiseerde land in Oost-Europa, met een sterke en georganiseerde arbeidersbeweging. Een land, bovendien met een democratische traditie. Tegelijkertijd ging de destalinisatie van de jaren vijftig goeddeels aan Tsjecho-Slowakije voorbij. Chroestsjovs geheime rede in 1956 op het twintigste CPSU congres vond er nauwelijks weerklank. De communistische partij was er nog even gesloten en het staatsapparaat nog even centralistisch en bureaucratisch als weleer.

Weliswaar nam vanaf 1948 de levensstandaard toe en verdween de werkloosheid. Maar vanaf 1961 trad een stagnatie op, die uitliep op een daling van de industriële productie en van de reële lonen. Een teken dat bijna alle machtsgroepen in de bureaucratie opvatten als een aansporing tot hervorming. Daarover brak in de boezem van de partij en de staat vanaf 1962 het debat los.

Wat daarbij door de voornaamste economen in het Centraal Comité, onder wie Ota Sik, werd voorgesteld, verschilde niet wezenlijk van de maatregelen die in de Sovjet Unie in het kielzog van het twintigste partijcongres door economen als Liberman en Trapeznikov was uitgewerkt. In plaats van de gangbare ultracentralistische planning pleitte men voor een soepeler en meer gedecentraliseerd systeem met ruimte voor de markt.

Daarachter school het idee dat de macht van de consument zou toenemen met de ontwikkeling van zijn koopkracht. Met een radicale democratisering, met een versterking van het proletariaat als klasse, had het weinig te maken. De arbeiders bleven verstoken van een reële deelname aan het proces van politieke en economische besluitvorming. Nu niet alleen in toom gehouden door bureaucratie en politie, maar ook nog eens speelbal van blinde economische wetten.

Liberalisering

Tegen de plannen van Sik rees nauwelijks verzet. Als dilemma gold dat men geen succesrijk economisch initiatief kan aanmoedigen zonder ook politieke hervormingen door te voeren; zonder de politieke, sociale en culturele obstakels op te ruimen die de communistische partij in de weg legde van een minimum aan het vrije verkeer van goederen en ideeën. Zonder zo’n liberalisering geen economisch herstel. Niet alleen een eis van de markt. Vooral een van de directe producenten wier inspanning en motivatie het nulpunt genaderd waren.

Bezorgd over een economische stagnatie die hun macht bedreigde en geconfronteerd met een desintegratie van de communistische wereldbeweging, waarin Moskou niet meer het alles bepalende middelpunt was, viel de bureaucratie in Tsjecho-Slowakije in twee kampen uiteen: een zogenaamde progressieve stroming die het vizier richtte op een versterking van de eigen nationale sociale basis, en een conservatieve groep die voor alles afhankelijk was van Moskou en die de status quo verdedigde. Voorafgegaan door een langzaam proces van politieke rehabilitaties, openlijke protesten van schrijvers en studenten en het ontwaken van een hervormingsgezind milieu dat bereid was voor vrijheid te vechten, kwam de tegenstelling in de herfst van 1967 aan de oppervlakte.

Terwijl de arbeidersklasse in meerderheid nog afwachtend de handen in de zakken hield, staken de studenten en de intelligentsia met hun manifestaties in september en oktober 1967 de lont in het kruitvat. Ondanks hard politieoptreden, was de beweging niet te keren. De vleugel onder leiding van Alexander Dubček en Ota Sik werd op het schild geheven. In januari 1968 moest Antonin Novotny, president en partijleider sinds 1953, het veld ruimen. Zelfs Sovjetleider Breznjev was niet bereid hem de hand boven het hoofd te houden. Voor de trouwe vazal van Moskou een persoonlijke nederlaag, maar ook voor zijn conservatieve aanhang en voor de politiek van repressie.

De daarop volgende maanden stonden in het teken van de strijd voor democratisering, waarbij het kat en muis van stalinistische sabotage en versoepeling van de censuur voor een steeds bredere mobilisatie zorgde.

Besmettingsgevaar

In april lag er een actieprogram van de hervormers. Dubčeks ‘magna carta’ stond naast economische hervormingen een grotere interne partijdemocratie voor, een uitbreiding van de bevoegdheden van niet-communistische partijen en het parlement en een herstel van burgerrechten als recht op vergadering en vereniging. Het proces van politieke rehabilitaties kwam in een stroomversnelling. Etnische minderheden zagen hun nationale rechten hersteld en de censuur werd afgeschaft. Ook in de buitenlandse politiek kwam meer onafhankelijkheid, al werden de belangen van het Warschaupact en Moskou nauwlettend in het oog gehouden. Dubčeks regering bleef ten diepste verbonden aan de politiek van vreedzame coëxistentie, het aan het einde van de wereldoorlog tussen de VS en de Sovjet Unie gesloten akkoord over het respecteren van de wederzijdse invloedssfeer.

De verbijsterende snelheid waarmee het hervormingsproces zich tussen januari en april 1968 voltrok stelde Moskou voor een dilemma. Er was een buitengewoon gevaarlijke situatie ontstaan in een van de belangrijkste landen van Oost-Europa. Een gevaar van besmetting van de buurlanden, Polen, Hongarije, Oost Duitsland en niet het minst van de Sovjet Unie zelf. De oproep tot ‘een socialisme met een menselijk gezicht’ impliceerde immers dat het aanzien van het Sovjet socialisme nog veel aan menselijkheid te wensen overliet. De Sovjet bureaucraten antwoordden met bedreigingen, sabotage, militaire manoeuvres en uiteindelijk met een gewelddadige militaire invasie in augustus 1968.

Toch verschilde de Praagse lente van wat de Sovjetleiders in 1956 tijdens de Hongaarse opstand hadden ervaren. Wat ze beschouwden als hun nationale veiligheidsbelang, werd door Dubček niet betwist. Tsjecho-Slowakije bleef lid van het Warschaupact en van de Comecon, de gezamenlijke organisatie van economische bijstand. Het politiek pluralisme betekende evenmin een totaal verlies van controle van de communistische partij. De macht bleef immers in dezelfde handen, in die van de bureaucratie, hoe hervormingsgezind ook.

De hervorming was in essentie een van bovenaf geleide operatie, een paleisrevolutie waarbij de opstandige massa, vooral de intellectuelen, slechts een ondersteunende rol speelde. Van een radicale vernietiging van het oude stalinistische onderdrukkingsapparaat en de opbouw en institutionalisering van een systeem van arbeiders en fabrieksraden was geen sprake.

Daarmee is niet gezegd dat het met Novotny en Dubček om het even was; de Sovjet interventie die in augustus plaatsvond, zou in dat geval niet te begrijpen zijn. Wel dat het hervormingsproces om die reden inherente zwaktes kende.

Wankel evenwicht

De belangrijkste zwakte school in de paternalistische houding die Dubček en de zijnen aan de dag legden. De massa mocht opdraven wanneer de Sovjet dreiging toenam. Tegelijk werd die dreiging dan gebruikt om het tempo van hervorming te beteugelen. Zo demonstreerden duizenden als blijk van Dubčeks populariteit, een steuntje in de rug bij de onderhandeling met het Kremlin. Maar met een beroep op hetzelfde interventiegevaar rechtvaardigde Dubček weer geheimhouding over het besprokene, terwijl hij – zo later bleek - beloftes deed om de vrijheid van meningsuiting te beperken. Het was een subtiel dubbelspel waarbij men met het oog op een dreigende interventie enerzijds op de massabeweging steunde, maar haar dankzij dezelfde dreiging ook onder controle wist te houden.

Toch ontstond een klimaat van vrijheid die zijn weerga in de Oost-Europese volksdemocratieën niet kende. De censuur was verdwenen, culturele en historische taboes doorbroken. In literaire tijdschriften en studentenperiodieken verschenen foto’s van Trotsky met vertalingen van artikelen van Isaac Deutscher. Prace, het officiële orgaan van de vakbonden, ontdekte zelfs dat ook arbeiders verdedigd moesten kunnen worden tegen wandaden van de staat en niet alleen omgekeerd. Het blad maakte echter geen melding van stakingen die her en der uitbraken of van de vorming van autonome vakbonden, onafhankelijk van de staat en de fabrieksdirecteuren, zoals die van treinconducteurs.

Een tweede zwakte lag verscholen in de buitenlandse politiek. Deze bleef verbonden met de conservatieve Sovjet politiek van vreedzame coëxistentie die steun aan revoluties elders ondergeschikt maakte aan het bewaren van het evenwicht tussen Oost en West. Aangezien zogenaamde ‘internationalistische hulp’ gelijk gesteld werd met de openlijk roof door Moskou van ’s lands rijkdommen, ontwikkelde zich een vorm van nationaal egoïsme dat blind maakte voor revolutionaire explosies in Azië en Latijns-Amerika. Het Kremlin mocht er van uitgaan dat tegen een interventie nauwelijks protest van revolutionaire bewegingen elders te verwachten was.

In andere Oost-Europese landen, met name in Polen en Hongarije vond - hoewel op kleinere schaal - vergelijkbare ontwikkelingen plaats als in Tsjecho-Slowakije. Ota Sik beschouwde het achteraf als een blunder dat daar te weinig aandacht aan werd geschonken. Was die er wel geweest, dan had er voor het hervormingsproces een sterkere basis bestaan in de arbeidersklasse van de andere ‘socialistische’ landen.

De gebeurtenissen waren bovendien van belang voor de linkse beweging in West-Europa, die in het kielzog van de Mei-revolte in Frankrijk op zoek was naar een geloofwaardig, democratisch socialistisch alternatief voor het neokapitalisme in crisis. De Praagse lente maakte een kritiek mogelijk op het zogenaamde reëel bestaande socialisme zonder in de hoek geplaatst te worden van een wereldvreemd idealisme of van een onverbeterlijke anticommunisme. Maar ook hier maakte het naar binnen gerichte nationale perspectief de ontplooien van solidariteit moeilijk. Pas laat ging van Praag invloed uit op het leven in de West-Europese communistische partijen. Daarmee moest het minimale protest tegen de Russische invasie wel in halfhartigheid blijven steken.

En tenslotte en niet het minst belangrijk, miste de Praagse lente, zeker in het begin de overtuigende en massale deelname van de arbeidersklasse. Terwijl de vervanging van Novotny door de groep Dubček-Sik door de intelligentsia en de studenten enthousiast werd begroet, nam de arbeidersmassa een aarzelende houding aan. Al ging de nieuwe leiding het machtsmisbruik te lijf – wat vanzelfsprekend ieders instemming droeg -, van de economische hervormingen verwachtten de arbeiders vooral een stijging van de prijzen, sluiting van bedrijven en een toename van de werkloosheid. En dat zonder uitzicht op werkelijke democratie. Op het niveau van de fabrieken behelsde het program slechts een vervanging van de incompetente en verspillende bureaucratie door een technisch gekwalificeerde leiding die zijn beloning en privileges wel ‘waard’ was.

Pas toen Moskou zich vanaf juli openlijk in Praags interne zaken mengde, nam de politisering van de arbeidersklasse toe. Men wilde voor geen prijs terug naar een stalinistische dictatuur. Maar voordat de ontwikkeling uitmondde in het ontstaan van arbeidersraden en van een revolutionaire arbeidersstroming die niet alleen het regiem Novotny verwierp, maar ook Dubčeks concessies aan de markteconomie en die bovendien met het rechtse Moskou-getrouwe buitenlandse beleid brak, intervenieerde het Warschaupact. Met als doel het verhinderen van een ontwikkeling in de richting van een arbeidersdemocratie.

Revolutie verkracht

Officieel rechtvaardigden de leidende kringen in Moskou, Warschau, Sofia en Oost Berlijn de invasie door te wijzen op een dreigend herstel van het kapitalisme. Het argument miste iedere grond. Als de economische decentralisatie een gevaar opleverde voor het socialisme, wat dan te zeggen van de vergelijkbare hervormingen ten tijde van Chroestsjov, om nog te zwijgen over Joegoslavië. Bovendien was een politieke of ideologische heroriëntering, al stond die de meesters in Moskou niet aan, niet hetzelfde als een sociale contrarevolutie. De heroriëntering behelsde een uitbreiding van socialistische democratie, niet een beperking ervan. Als er al antisocialisten waren, misten ze elke noemenswaardige steun.

In werkelijkheid vreesde Moskou vooral dat de bacil van de vrijheid naar elders oversprong, niet in het minst naar de eigen onderdanen. Daarom mochten in het Duits vertaalde Tsjecho-Slowaakse periodieken niet in Oost Berlijn verschijnen. Daarom waren de Sovjetleiders furieus over de politieke rehabilitaties, inclusief die van trotskisten. Daarom moesten de soldaten die de interventie uitvoerden, onwetend blijven over het doel van hun operatie. Moskou vreesde geen infiltratie van imperialistische agenten in Praag, maar infiltratie van Praagse ideeën in Moskou, Boedapest en Warschau. Vandaar de herinvoering van de censuur, dat wil zeggen het verbod aan communisten en socialisten om openlijk hun visie te geven op de problemen die met de opbouw van een socialistische maatschappij verbonden waren.

De interventie resulteerde in de vernietiging van een hoopgevende ontwikkeling in Oost- Europa. De gevangenissen vulden zich met duizenden studenten, intellectuelen en oppositionele communisten. Het debat verstomde. De invasie betekende bovendien een harde slag voor de communistische beweging in het westen. Meer dan ooit stond hun geloofwaardigheid op het spel. Sommigen, als de Italiaanse en de Nederlandse communistische partij, keurden de invasie openlijker af dan partijen als de PCF of de communistische partij van België. Maar in de mozaïek van reacties bleef niet verborgen dat de centrifugale krachten groeiden. Het was moeilijk een centrum te volgen dat een van de belangrijkste bolwerken van het internationale anticommunisme bleek te zijn. Niet de strategische overwegingen van Moskou maar de eigen nationale context werd uitgangspunt van de partijen die zich weldra met het etiket eurocommunisme tooiden.

Met de vernietiging van het Praagse experiment werd het ook elders moeilijker zich van dictatuur en bureaucratie te bevrijden. Het was geen toeval dat de Praagse lente plaatsvond na de veelbelovende Mei-revolte in Frankrijk en na het succesvolle Têt-offensief van de vrijheidsstrijders in Zuid-Vietnam, het begin van het einde van de Amerikaanse interventie in Zuid Oost Azië. De antibureaucratische strijd in Oost-Europa was er onlosmakelijk mee verbonden. Niet alleen in zijn zeges, ook in zijn nederlagen.

Naar boven