Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Links en de arbeidersbeweging in de Arabische Lente PDF Print Email
Geschreven door Peter Drucker en Alex de Jong op vrijdag, 13 april 2012

Een paradox van de Egyptische en Tunesische revoluties is dat vakbondsactivisten en progressieve jongeren een cruciale rol speelden in beide revoluties – maar in de daarop volgende verkiezingen was hun stem nauwelijks te horen. Hoe kan deze paradox verklaard worden? Hoe zou een linkse politieke strategie er in deze landen uit kunnen zien? Alex de Jong en Peter Drucker spraken hierover met Midden-Oosten-deskundige Gilbert Achcar.

 

Wat is volgens jouw de oorzaak van deze paradox?


We moeten een onderscheid maken tussen de jongerenbeweging, de arbeidersbeweging en links. Linkse organisaties waren, en zijn, marginaal. In crisissituaties spelen linkse organisaties vaak vergeleken met hun omvang een buitenproportioneel belangrijke rol maar ook als ze een grote rol spelen als coördinatoren van een massabeweging wil dit nog niet zeggen dat linkse ideeën dominant zijn in de beweging. De jongerenbewegingen die zo’n cruciale rol speelden in de val van Ben Ali en Moebarak zijn niet ‘links’ in de strikte zin van het woord, progressief is een beter woord. Ze zijn ‘liberal’ in de Amerikaanse zin het woord; voorstander van democratische rechten en een zekere mate van sociale gelijkwaardigheid.

 

Maar ook hier heb je het verschil tussen het vermogen om een coördinator te zijn, omdat niemand anders het doet, en daarmee in een crisissituatie een cruciale rol te spelen en daar vervolgens politiek kapitaal mee vergaren. De arbeidersbeweging speelde een beslissende rol in Egypte en Tunesië. In beide landen heeft deze beweging nu sterke organisaties, in het geval van Tunesië al heel oud, in Egypte veel jonger in de vorm van de onafhankelijke vakbonden die floreren sinds de val van Moebarak. In beide landen spelen deze organisaties een belangrijke rol in de sociale bewegingen, in de intense klassenstrijd die er nu woedt. Maar de arbeiders- en jongerenbeweging speelden geen rol in de verkiezingen. Bij verstek als het ware, waren het bewegingen met de grootste politieke organisaties en meeste ervaring met verkiezingen die overwinningen boekten in de verkiezingen, de religieuze partijen dus. Bovendien krijgen deze partijen financiële steun uit de Golfstaten. Hun verkiezingsoverwinning was te voorzien. De conclusie die we hieruit kunnen trekken is dat de nieuwe regeringen niet de krachten die de revolutie dreven vertegenwoordigen, geen uitdrukking zijn van de beweging. De verkiezingen zijn niet het einde van het proces maar slechts het begin.

 

Je zegt dat linkse organisaties marginaal waren. Een activist van de Tunesische radicaal linkse organisatie Ligue de Gauche Ouvrière stelde dat het weinig zin had links te beperken tot leden van linkse organisaties. Hij schatte dat slechts zo’n tien procent van de linkse activisten lid was van een politieke organisatie en dat de meesten van hen nooit lid zouden worden van de bestaande organisaties vanwege hun sektarisme, de onderlinge twisten enzovoorts. Wat is jouw kijk daarop?


Wat betreft Tunesië is het het zeker waar dat er veel meer activisten zijn die zich als links beschouwen dan dat er leden van linkse organisaties zijn. Tunesië kent een lange traditie van sterke linkse studentenbewegingen. Veel activisten die uit die bewegingen voortkomen vormen een links milieu maar willen inderdaad niet lid worden van de bestaande organisaties. Wat er gebeurde was dat de vakbeweging voor veel van hen een soort vervanging werd voor een politieke organisatie. Radicaal linkse vakbondsactivisten die hun politieke wortels hadden in de studentenbeweging speelden een belangrijke rol. Maar de meerderheid van hen is niet politiek georganiseerd. Misschien kan dit veranderen omdat sinds de val van Ben Ali linkse organisaties in Tunesië zich aan het herorganiseren zijn. Maar ook Tunesisch links speelt geen eensgezinde politieke rol, de linkse partijen zijn verdeeld, stellen zich sektarisch op, het is een bedroevend plaatje. Maar in sociale bewegingen, in de klassenstrijd, kunnen radicaal linkse activisten samenkomen.                                       

 

De Tunesische vakbond, de UGTT, is een bijzonder geval, het is een mengvorm van de staatsvakbond zoals we die in zoveel Arabische landen kennen en een vakbond die echt de belangen van de arbeiders vertegenwoordigt. Normaliter speelt de staat een doorslaggevende rol in het bepalen van de koers van de UGTT maar in tijden van crisis en heftige confrontaties kan de basis de bond dwingen zich tegen het regime te verzetten, dat is al enkele malen gebeurd. Na het begin van de beweging in Tunesië waren het lokale vakbondsactivisten die een cruciale rol speelden in het verspreiden en radicaliseren ervan. Hierdoor werd de druk op de nationale leiding steeds verder opgevoerd waardoor deze de beweging wel moest steunen en zelfs moest oproepen tot een algemene staking. Dit was een doorbraak in de strijd tegen Ben Ali. Sindsdien is er een nieuwe leiding verkozen met veel betere activisten, met linksere ideeën. Het is geen toeval dat de nieuwe regering de UGTT nu hard aanvalt, inclusief het gebruik van knokploegen om hun hoofdkantoor aan te vallen. De regering beschuldigt de UGTT ervan onrust te zaaien, economische problemen te veroorzaken et cetera. De vakbond is echter zeer populair en deze confrontaties laten zien dat de sociale strijd doorgaat – maar met dit verschil dat de islamitische partijen nu duidelijk aan de kant van de tegenstanders van verandering staan.

 

Je zou verwachten dat in deze situatie de arbeidersbeweging er naar zou streven ook een politieke rol te spelen. Waarom gebeurt dit niet?


Dit gaat echt om het onvermogen van de leiding van linkse organisaties om samen te werken: hoe meer het om politiek gaat, hoe sektarischer ze zich opstellen. Het tegenovergestelde gebeurt in sociale bewegingen, hoe groter die zijn, hoe meer de linkse krachten samenkomen. In de jaren vijftig nam de UGTT deel aan de verkiezingen, dat is een historisch voorbeeld dat nu aangehaald zou kunnen worden.

 

Je sprak over de jongerenbeweging als progressief en als ‘liberal’, in de Angelsaksiche betekenis. Zou je dat uit kunnen leggen? Hoe schat jij het politieke potentieel van deze jongeren in?


Deze jongeren zijn voorstander van individuele vrijheden en democratie en ook van sociale rechtvaardigheid. Regeringen hebben de controle over de informatievoorziening verloren en Arabische jongeren zijn dankzij satelliettelevisie en internet veel meer in contact met de westerse cultuur dan voorheen. Dat droeg bij aan de groei van nieuwe aspiraties in een situatie waarin de economische vooruitzichten van veel van hen belabberd waren. Jeugdwerkeloosheid is extreem hoog in de regio. Als je al hun ideeën zou samenvatten in een politiek programma zou het eerder sociaaldemocratisch zijn, zeker niet neoliberaal. Hun ideeën zijn nog niet uitgekristalliseerd in een politieke ideologie, er is een groot potentieel voor een verdere evolutie naar links op basis van hun eigen ervaringen. Hun uitgangspunt is progressief en dat is in scherpe tegenspraak met de religieuze partijen. Een partij als de Moslim Broeders, die als slogan hanteren dat ‘islam het antwoord is’, heeft een heel ander wereldbeeld dan deze jongeren.

In deze situatie zou links moeten proberen in contact te komen met deze jongeren en proberen hen een politieke stem te te geven. In de meeste Arabische landen zou radicaal links de arbeidersbeweging als prioriteit moeten hebben; dit is de beweging met het grootste potentiële sociale gewicht – en deze beweging omvat natuurlijk ook jongeren. In Tunesië is radicaal links veel groter dan in Egypte waar dit soort jongeren ook proportioneel een veel belangrijkere rol spelen maar ook daar kan links niet op eigen kracht het verschil uitmaken. Je kunt niet vanuit het niks partijen oprichten. In Egypte hebben de onafhankelijke vakbonden binnen een paar maanden anderhalf tot twee miljoen leden verworven. Natuurlijk zijn dit niet allemaal overtuigde socialisten maar de sleutelkwestie is de klassenstrijd en hun toewijding hieraan, in tegenstelling tot de manier waarop de religieuze partijen sociale eisen afdoen en sociale bewegingen aanvallen als ‘schadelijk voor het land’.

 

Op welke manier zou zo’n arbeidersbeweging contact kunnen maken met de jeugdbeweging?


Dit zijn samenlevingen met veel jongeren, de bevolking is jong. De jeugdwerkeloosheid is erg hoog maar het aandeel van jongeren in het deel van de bevolking dat wel een baan heeft dus ook. Het potentieel voor dat contact is er dus. In een land als Marokko heb je al jarenlang een organisatie van werklozen die zeer actief is, in Tunesië en Egypte heb je zoiets nog niet, maar de vakbeweging zou werklozen kunnen organiseren en hen vertegenwoordigen. De vakbeweging kan zelf een politieke rol spelen, in welke vorm hangt af van de plaatselijke situatie. In Egypte is het probleem van sektarisme minder groot en zijn er allianties gesloten tussen verschillende groepen. Zo vormden verschillende groepen de lijst ‘Voortzetting van de revolutie’ die zeven procent van de stemmen en negen parlementszetels won. Maar ook deze lijst kan niet claimen de radicaliserende jeugd en arbeidersbeweging te vertegenwoordigen. In mijn optiek zou een partij gebaseerd op de vakbeweging de eerste mogelijkheid moeten zijn die onderzocht wordt. Er vindt een proces van radicalisering plaats, onafhankelijk van de linkse partijen. Het potentieel is veel groter dan wat bestaande radicaal linkse groepen kunnen organiseren, als linkse organisaties zich concentreren op zichzelf opbouwen, zullen ze de boot missen.

 

Dit artikel verscheen eerder in Grenzeloos, tijdschrift van de Nederlandse SAP.

Gilbert Achcar zal ook praten over de Arabische Lente op onze Antikapitalistische Lenteschool, die plaats vindt van 26 tot 28 mei.


 

Naar boven