Spanje 1936: oorlog, revolutie en volksfront PDF Print Email
Geschreven door Mark Kilian op zondag, 18 september 2011

De Spaanse burgeroorlog, nu 75 jaar terug, leek in 1936 een mogelijk keerpunt in de reeks van nederlagen tegen dictatuur en fascisme. Dat dit niet gebeurde, was te wijten aan de rampzalige koers aan de kant van links, dat de revolutie niet doorzette maar uiteindelijk koos voor de oude orde.

In de jaren dertig had Spanje een jonge en snel groeiende arbeidersklasse. De industrialisatie was relatief laat op gang gekomen, en geconcentreerd in Baskenland, Asturië, Madrid en Catalonië. Naast 800.000 landarbeiders in Andalusië, had Spanje miljoenen arme boeren. Na verkiezingen en een algemene staking was in 1931 de monarchie vervangen door een Republiek. 

Maar de liberalen, die Spanje wilden moderniseren, konden door een recessie hun beloften niet waarmaken. In plaats van hogere lonen en betere arbeidsomstandigheden, kregen de arbeiders massawerkloosheid. En de kleine boeren bleven verstoken van land. Na een serie massastakingen kwamen in 1934 20.000 mijnwerkers in Asturië in opstand en bezetten twee weken lang hun district. 

De repressie was meedogenloos. Het leger, geleid door generaal Franco, vermoordde 3000 activisten en arresteerde er 40.000. Dit sloeg de beweging tijdelijk terug, maar vergrootte het gevoel van eenheid onder de arbeiders, die doorvochten. Zo won in februari 1936 het volksfront de verkiezingen. Dit verenigde partijen van de bourgeoisie, de middenklasse en de arbeiders. Republikeinse en nationalistische partijen vertegenwoordigden de hogere klassen; de sociaaldemocratische PSOE, de stalinistische PCE en de marxistische POUM hadden een arbeidersbasis. 

Deze regering voerde beperkte hervormingen door, die echter niemand tevreden stelden. Als antwoord bestormden arbeiders gevangenissen en bevrijdden honderden militanten. Een stakingsgolf van meer dan een miljoen arbeiders verspreidde zich in juni en begin juli. Landarbeiders en arme boeren namen het land in bezit. 

De fabriekseigenaars zagen hun hele wereld bedreigd: hun privébezit, de eenheid van Spanje, de kerk en het kerngezin. Hun enige alternatief was het steunen van Franco. 

Toen Franco op 17 juli zijn couppoging begon, verwachtte hij binnen drie weken heel Spanje te controleren. Dat dit een misrekening was, was niet dankzij het volksfront. Na de coup een dag te verzwijgen, riep de regering de bevolking op rustig te blijven, en probeerde president Azaña met Franco te onderhandelen. Dit werd gesteund door de PSOE en de PCE. 

Maar de arbeiders gaven zich niet gewonnen. Ze belegerden kazernes in Barcelona, Madrid en andere steden, en riepen de soldaten op om in opstand te komen. Toen dit slaagde, werden arbeiders bewapend. Hun milities gingen patrouilleren in de steden en op het platteland er omheen. De volksfrontregering bestond nog wel, maar in de marge. Het leger was gesplitst. Zelfs de Aanvalsgarde (Guardia de Asalto) had deels de kant van de opstand gekozen. De elite vluchtte grotendeels naar Franco’s territorium. 

Terwijl de officiële instellingen instortten, namen arbeiders en boeren de maatschappij over. Hun comités organiseerden medische zorg, vervoer en voedsel, en hun milities waakten over de veiligheid. De productie in de fabrieken ging door onder arbeidersmacht, en in Aragón en Andalusië organiseerden boerencollectieven de landbouw en handel. 

Soldaten van de milities kozen hun officieren en stemden over strategie; salueren bijvoorbeeld werd verboden. In zijn boek Saluut aan Catalonië beschrijft George Orwell, die zelf meevocht in een POUM-militie, zowel het front als het Barcelona van de revolutie. 

Daar was het revolutionaire proces het meest ontwikkeld. Dit was zichtbaar in de rol van vrouwen, die uit hun rolpatroon braken, opgelegd via de kerk. Zij ontwikkelden het zelfvertrouwen om seksuele intimidatie aan te kaarten en abortus werd legaal. Op allerlei manieren werd het traditionele idee ondermijnd dat vrouwen minderwaardig zouden zijn. 

Comités

Terwijl de Republiek zich ingroef aan het front, kwam de vraag op welke strijd er precies gevoerd werd – en onder wiens leiding: de arbeiders- en boerencomités, of de volksfrontregering? De houding van links was cruciaal. De sociaaldemocratische PSOE was verdeeld. Hun linkervleugel werd geleid door Largo Caballero, die zijn aanhangers de “Spaanse Lenin” noemden. Maar de rechtervleugel zat op de lijn van de rechtse partijen – en daar wilde hij niet mee breken. 

Toen in mei 1936 de PSOE-jeugd opging in de PCE, werd deze stalinistische partij een dominante factor in de revolutie. De PCE wilde alleen de “democratische Republiek” verdedigen – revolutie werd uitgesteld, en zo afgesteld. Deze lijn kwam direct uit Moskou: in zijn strijd tegen Hitler wilde Stalin Engeland en Frankrijk te vriend houden. Om hun angst voor het rode gevaar te temperen, sprak Stalin zelf zijn steun uit voor Azaña. En net als Stalin, opende de PCE het vuur op revolutionairen. De POUM werd afgeschilderd als “Trotski-fascisten”. 

De belangrijkste organisatie die zich revolutionair noemde, was de CNT. Deze anarcho-syndicalistische vakbond wilde de bedrijven onteigenen, het leger verslaan en een andere orde opbouwen. Maar vanuit zijn opvatting dat alle macht en politiek autoritair zijn, weigerde de bond de arbeidersraden te organiseren en te vechten voor hun controle. In plaats daarvan nam de CNT vanaf september deel aan de volksfrontregering. 

Ook de POUM volgde deze fatale lijn. In plaats van oppositie te voeren tegen het volksfront, werden ze de linkervleugel ervan, en herhaalden de leugen dat de overwinning tegen Franco “eenheid tot elke prijs” noodzakelijk maakte. 

Dapper en vastberaden hadden de arbeiders en boeren Franco’s coup voorkomen. Zijn machtsbasis had uitgehold kunnen worden door de boeren land te geven en Marokko onafhankelijk te verklaren – Franco’s leger, grotendeels Marokkaans, zou instabiel zijn geworden. Maar zoiets viel buiten de discussie, en de hogere klassen eisten het terugdraaien van alle verworvenheden van de revolutie. 

Toen Franco opmarcheerde naar Madrid, organiseerde een verdedigingscomité gedomineerd door de PCE de bewapening van de arbeiders. Met Russische wapens en gesteund door de Internationale Brigades, steeg hun prestige enorm. Maar hun rol was dubbel. 

Terwijl Franco zich tijdelijk terugtrok, viel de PCE de revolutie aan. Kranten van de POUM en de CNT werden verboden, en Stalins geheime politie ontvoerde en vermoordde activisten. Samen met rechts ontwapende de PCE de arbeiders, en ontbond de comités. Zo werd de nederlaag van de revolutie bezegeld. 

George Orwell schrijft over twee versies van berichtgeving over de Spaanse Burgeroorlog: “De rechtse versie van christelijke vaderlanders tegenover van bloed druipende bolsjewieken, en de linkse versie van gentleman-republikeinen die bezig zijn een militair oproer te dempen (…) Omdat de revolutie toch gesmoord moest worden, was het een stuk eenvoudiger te doen of er helemaal geen revolutie geweest was.”

Op vergelijkbare wijze krijgen we nu ook post-Mubarak Egypte voorgeschoteld. Dat alleen al is reden genoeg om de Spaanse revolutie te herdenken, haar overwinningen te vieren, maar net zo goed te leren van haar nederlaag. 

Dit artikel verscheen eerder op socialisme.nu

Naar boven