17 oktober 1961: Vergeten bloedblad in Parijs PDF Print Email
Geschreven door Sellouma, Jean-Luc Einaudi op zondag, 16 oktober 2011

Vijftig jaar geleden doodde de Franse politie meer dan 200 Algerijnse demonstranten in Parijs, en gooide hun lichamen in de Seine. Historicus Jean-Luc Einaudi legt in zijn boek La Bataille de Paris (De slag van Parijs) de moorden bloot. Hij sprak met Sellouma van de Franse NPA over het bloedbad.

De demonstranten die werden gedood op 17 oktober 1961 betoogden voor de Algerijnse onafhankelijkheid. Hoe was de politieke situatie in Frankrijk in de aanloop naar het bloedbad?

De Algerijnen vochten onder leiding van het Nationaal Bevrijdingsfront (FLN) voor onafhankelijkheid. De oorlog in Algerije had zeven jaar geduurd en ernstige gevolgen gehad in Frankrijk zelf. Het land was destijds de thuishaven van ongeveer 350.000 Algerijnen, van wie er 130.000 in of nabij Parijs woonden. Het FLN had een grote Franse tak.

In juli 1961 werden de gesprekken tussen Frankrijk en de voorlopige regering van het FLN opgeschort. Beide partijen dachten dat deze gesprekken uiteindelijk zouden worden hervat en probeerden hun posities te consolideren. Een deel van de Franse regering had gelobbyd voor een meer repressieve strategie. In augustus kreeg die tactiek de vrije hand.

In Frankrijk zelf kwamen steeds vaker razzia’s tegen Algerijnen voor, voornamelijk uitgevoerd door de hulppolitie FPA, die gevormd was om een rekening te vereffenen met de FLN. De FPA was opgezet door politiechef Maurice Papon. Hij had eerder de leiding over de Franse militaire en civiele krachten in het oosten van Algerije. Hij importeerde de methoden die werden gebruikt in Algerije naar de regio Parijs. 

Vanaf september doken er levenloze lichamen van Algerijnen op in de rivier de Seine, in de kanalen en in het bos. We weten dat ze het slachtoffer waren van wraakacties door de politie omdat anderen waren ontsnapt en dit konden getuigen.

Het FLN reageerde op deze repressie. Het gaf zijn strijders groen licht om agenten aan te vallen die verantwoordelijk waren voor de de misstanden. Elf politieagenten werden begin oktober gedood.

Op 5 oktober stelde de politie, met goedkeuring van de regering, een avondklok in voor de zogenaamde ‘Franse moslims van Algerije’. In de praktijk betekende dit discriminatie op basis van fysieke verschijning. De politieacties in die periode werden gekenmerkt door virulente rassenhaat. De rot verspreidde zich snel - treiterijen, diefstal en geweld werden normaal. 

Wat was het plan achter de protesten op 17 oktober? En wat gebeurde er precies op die dag?

De politie wist een dag van te voren dat de demonstratie zou plaatsvinden en vreedzaam zou zijn. De FLN leiding had orders gegeven om het protest rustig te laten verlopen. Betogers werd gevraagd om niet de confrontatie te zoeken met de de politie, ook niet als reactie op provocatie of repressie. Geen enkele demonstrant mocht iets meenemen dat op een wapen leek, zelfs geen zakmes.

Het was een dinsdag en het regende. Het aantal agenten groeide door versterking met andere eenheden. Zij voerden razzia’s uit in Parijs en zijn voorsteden. Deze breidden zich gedurende de dag uit, totdat de politie niet meer genoeg voertuigen had. Ze moest publieke bussen vorderen om Algerijnen naar interneringscentra te vervoeren. 

Ondanks de invallen hielden sommige protesten stand, en probeerden samen te komen op de grote pleinen van Parijs. Enkele duizenden betogers waren op weg uit de sloppenwijken van Nanterre. Toen zij de Neuilly brug bereikten opende politiecordons het vuur. Er werden demonstranten gedood. Anderen werden in de Seine gegooid. Deze taferelen herhaalden zich bij een reeks van bruggen, gedurende de nacht. 

Een andere grote betoging verliet de Place de la République en liep zonder een enkel incident langs de Grand Boulevards naar de Place de l’Opéra lopen. Daar aangekomen, geconfronteerd met politie, probeerde de stoet terug te keren. Ze kwamen tot de Rex bioscoop toen de politie het vuur opende. Ook hier vielen doden. 

In het Quartier Latin en op de Champs Élysées vonden andere betogingen plaats, maar die duurden maar kort omdat de repressie al heel snel kwam. Het was een jachtpartij in Parijs en haar voorsteden. Grote aantallen mensen werden gearresteerd, verwond en naar verschillende interneringscentra gedreven. Binnenplaatsen van politiebureaus waren vol. Mensen die daar vast zaten, werden blootgesteld aan extreem politiegeweld. Deze misdaden duurden de hele nacht, en de dagen die volgden.

Kort na middernacht op 17 oktober benaderde een groep geüniformeerde politieagenten Claude Bourdet, hoofdredacteur van de Franse krant Observateur. Ze waren in shock en vertelde hem dat ze net hadden deelgenomen aan een slachting van ongeveer vijftig Algerijnen.

Wat waren de reacties in Frankrijk na het bloedbad op 17 oktober, zowel op het moment zelf als direct daarna?

Gedurende de nacht gaf de politie een verklaring uit dat ze het vuur moesten openen omdat op hen geschoten werd. Ze zeiden dat er twee doden waren. Dit waren allemaal leugens. Naarmate de tijd verstreek dook er een aantal lijken op uit de Seine en de grachten. Er moest een verklaring zijn. Dus beweerde de politie dat ze slachtoffers waren van de FLN. Dit was een georkestreerde leugencampagne door de staat. 

Er waren enkele Franse ooggetuigen op de dag zelf en een paar solidariteitsbetuigingen, maar die vormden een uitzondering. In het Quartier Latin braken in de dagen daarna studentenprotesten uit. Sommige leraren en intellectuelen spraken zich ook uit, net als de vakbonden maar daar lieten ze het bij. Er was geen initiatief dat groot genoeg was om te reageren op wat er net was gebeurd. 

Een aantal journalisten heeft geprobeerd de waarheid te achterhalen. Sommigen van hen hadden vreselijke dingen gezien. Maar kranten werden gecensureerd, net als een film, Octobre à Paris van Jacques Panijel en een boek, Ratonnades à Paris door Paulette Péju.

Wordt er vandaag de dag stil gestaan bij deze slachtpartijen? Wat voor soort erkenning hebben ze?

Het verhaal wordt in beperkte kringen verteld door mensen die de Algerijnse strijd steunden, door sommige delen van uiterst links en door degenen die bereid waren om te breken met de Franse Communistische Partij. Ik reken mezelf tot deze traditie. Mijn boek La Bataille de Paris verscheen in 1991 en legt in grote lijnen de feiten vast.

In 1997 haalde Papon’s verleden onder de nazi-bezetting hem in. Families van joodse slachtoffers vroeg me om te getuigen over zijn carrière in de rechtszaal. Ik sprak over de gebeurtenissen van 17 oktober 1961 en zijn daden. Dit was de eerste keer dat deze gebeurtenissen openlijk werden besproken. 

Papon nam in 1999 juridische stappen tegen mij en verloor het proces. Als gevolg daarvan was de rechtbank verplicht om te erkennen dat er een bloedbad had plaatsgevonden. Sinds 2001 is er een beweging ontstaan die erkenning van de misdaden eist. Maar hiertegen is veel weerstand. De staat blijft vasthouden aan de officiële versie van 1961. De prefectuur van de politie heeft al het mogelijke gedaan om de misdaad te ontkennen.

In de afgelopen jaren viel het bestaan van de slachtoffers niet langer te ontkennen. Dus heeft de politie geprobeerd om de FLN als een terroristische organisatie af te schilderen, en de politie als slachtoffers van agressie van het bevrijdingsfront.

Wat voor soort verbanden kunnen er worden gezien tussen de gebeurtenissen op 17 oktober 1961 en de opstand in 2005 van de jeugd in de Franse voorsteden?

De beslissing om een avondklok in te stellen in 2005 was een reflex rechtstreeks uit de Algerijnse oorlog. De maatregel stond totaal niet in verhouding tot de opstanden die hadden plaatsgevonden. Het was gebaseerd op een wet die was ingevoerd tijdens de oorlogsjaren.

De weigering om de slachtoffers te erkennen komt neer op de boodschap dat het leven van de éne persoon niet dezelfde waarde heeft als die van de andere. 17 oktober 1961 laat zien dat het leven van een Algerijn heel weinig waard was. 

Dit teken van minachting en onrechtvaardigheid wordt nog steeds gevoeld door nieuwe generaties jonge mensen – en het draagt bij aan hun geest van opstandigheid.

Dit artikel verscheen eerder op socialisme.nu


Naar boven