Over arbeiders en boeren PDF Print Email
Geschreven door Daniel Tanuro op maandag, 27 december 2004

Veel marxisten analyseerden reeds de industriële revolutie van de 18de-19de eeuw, de voortdurende technologische ontwikkeling waaraan die ten grondslag lag en de gevolgen daarvan op verschillende vlakken. Veel minder talrijk zijn de studies over de landbouwrevolutie die begon in de 15de eeuw in Vlaanderen en duurde tot de 19de eeuw in de minst ontwikkelde regio's van Europa1. Die revolutie ging nochtans aan de industrialisering vooraf… en  maakte die mogelijk door het noodzakelijke landbouwsurplus te creëren waarmee de stedelijke bevolking kon worden gevoed.

Zoals Mazoyer en Roudart uiteenzetten in hun opmerkelijk boek "Histoire des agricultures du monde"2 bestond het voornaamste ingrediënt van de landbouwrevolutie van de 16de-19de eeuw in de overgang van een stelsel waarin het land op regelmatige basis braak bleef liggen naar een systeem waarbij de teelt van veevoer voortdurend werd afgewisseld met die van graangewassen. Dank zij die rotatie zonder braaklegging brachten de landbouwgronden bijna evenveel veevoer voort als de graaslanden en hooiweiden samen. Daardoor kon niet enkel de veestapel bijna verdubbelen, maar ook de dierlijke trekkracht, de hoeveelheid mest en het rendement van de graanteelt. Dat was de materiële basis voor de 'demografische explosie' in onze contreien en voor de halvering - vanaf het einde van de 19de eeuw - van de landbouwbevolking.

In het vervolg van de historische ontwikkeling was de landbouwrevolutie heel nauw verbonden met de industriële revolutie. De industriële ontwikkeling maakte de verbetering van de uitrusting mogelijk, alsook de mechanisering en de productie van meststoffen - om de uitbreiding van de transportmiddelen niet te vergeten. Op haar beurt maakte de verbetering van de arbeidsproductiviteit in de landbouw steeds meer handen vrij voor de mijnen en fabrieken. Die dialectische ontwikkeling kende een buitengewone versnelling in de 20ste eeuw, met de motorisering en 'chemisering' van de landbouw. Vandaag overtreft het rendement van de graangewassen in de ontwikkelde kapitalistische landen vijf kwintalen per hectare, en het landbouwareaal van één landbouwer omvat zo'n 200 hectaren. Het resultaat is behoorlijk verbluffend: de voeding van die landen wordt verzekerd door minder dan 5 % van de actieve bevolking(3)...

Is die landbouw, gedomineerd door de multinationals van de agrobusiness, 'duurzaam'? Neen: ze is ultra-intensief en brengt het milieu grote schade toe (vergiftiging door pesticides en nitraten, bodemerosie, het oppompen van grondwater, de verzilting van geïrrigeerde gronden, de transportgekte…) en kost de gemeenschap een hoop geld. Anderzijds vernietigt ze manuele landbouwsystemen die dominant blijven in de landen van het zuiden, wat de hoofdoorzaak is van de armoede, de honger en de rurale exodus(4).

Tegenover dergelijke globale uitdagingen, waarbij de ecologische kwestie vermengd geraakt met sociale en economische vraagstukken, kan het antwoord niet eenvoudigweg voortvloeien uit een eenzijdig 'ecologisch' perspectief . De verdedigers van de economische inkrimping (décroissance) bijvoorbeeld stellen dat de wereldbevolking aangepast moet worden aan de draagkracht van een strikt organische landbouw. Wel, als alles voor de rest gelijk blijft, zou een 'organische landbouw' - zonder minerale meststoffen noch traktoren - 25  keer minder productief zijn dan het huidige systeem… Dus, van twee dingen één: ofwel gaat het om een perspectief op heel lange termijn - en dus niet om een antwoord op de huidige ecologische crisis; ofwel gaat het om een barbaarse, Malthusiaanse regulatie, en die is uiteraard niet aanvaardbaar.

In het derde boek van Het Kapitaal en nog meer in de Theorieën over de Meerwaarde, vatte Marx de analyse aan van het geheel van de kapitalistische productie, waarbij de industrie, de landbouw, de demografie, de afvalproductie en het bodembeheer werden geïntegreerd in zijn veroordeling van de accumulatielogica. Het is die globale methode die opnieuw de mode moet worden in de huidige debatten over duurzame ontwikkeling, en dat vanuit een standpunt dat niet enkel antikapitalistisch is, maar ook eenvoudigweg humaan. In al die debatten moeten we vertrekken van een 'categorisch imperatief': de negen miljard mensen die de wereldbol zullen bevolken in 2050 - dat is het cijfer waarrond de wereldbevolking zal stabiliseren alvorens zachtjes af te nemen - hebben allen recht op een waardig bestaan. Dat betekent in de eerste plaats het recht op voldoende eten, zoals de grondstoffen van de aarde het toelaten!


(1) Laten we niettemin het bijzonder interessante boek van Karl Kautsky vermelden over " Het landbouwvraagstuk ". (2) Marcel Mazoyer et Laurence Roudart, " Histoire des agricultures du monde ", Le Seuil 1997. (3) Dat cijfer moet gecorrigeerd worden voor de arbeiders die stroomopwaarts werken (machinebouw, productie van meststoffen en chemische producten enzovoort) of stroomafwaarts (de agro-industrie) ten opzichte van de eigenlijke landbouw, samen goed voor zo'n 8 %. In totaal wordt hetgeen we eten geproduceerd door minder dan 15 % van de bevolking. (4) 400 miljoen boeren - ofwel 1,2 miljoen mensen - werken zonder vetten noch trekdieren noch geselecteerde zaden. Hun productiviteit is 500 tot 1000 keer lager dan die van de landbouwers uit het Noorden.

Naar boven