Griekenland en Duitsland, een verhaal van twee schulden PDF Print Email
Geschreven door Eric Toussaint op woensdag, 24 oktober 2012

Sinds 2010 lopen politieke leiders van de economisch sterkere landen in de eurozone te koop met hun zogenaamde gulheid richting Griekenland en andere in problemen verkerende landen als Ierland, Portugal, Spanje…. Grote delen van de media herhalen trouw dit vertoog. Maatregelen die de economie van de getroffen landen verder beschadigen en op een schaal die we in 65 jaar niet gezien hebben sociale ellende creëren worden verkocht als ‘reddingsplannen’. Daarbij komt nog de zwendel van de zogenaamde halvering van de Griekse schuld in maart 2012: schulden aan privé banken werden met 50 procent verminderd, maar indien deze schulden verder verhandeld waren, hadden ze wel tussen 65 en 75 procent van hun waarde verloren.

De regeringsschuld aan privé banken werd verminderd maar de schuld aan de trojka groeide met als gevolg verdere harde, onrechtvaardige maatregelen. De overeenkomst om de schuld te verminderen had als doel de Grieken een permanent bezuinigingsbeleid op te leggen en was een belediging en dreigement richting alle mensen in Europa. Volgens het IMF zal de Griekse schuld in 2013, 164 procent van het Bruto Nationaal Product bedragen. De schuldvermindering van maart 2012 zal de last op de schouders van de Griekse bevolking niet verlichten.

Op 27 september sprak Alexis Tsipras, woordvoerder van het radicaal linkse Syriza, het Europarlement toe en herhaalde hij de noodzaak van een werkelijke vermindering van de Griekse schuldenlast. Hij refereerde daarbij aan hoe in 1953 met het verdrag van London een groot deel van de Duitse schuld geschrapt werd. Laten we dit verdrag opnieuw bekijken.

London 1953

Na de Tweede Wereldoorlog werd de schuld van de Federale Republiek Duitsland drastisch verlaagd en herstelde de Duitse economie zeer snel. Dit werd mogelijk gemaakt door de politieke wil van de schuldeisers: de Verenigde Staten en zijn westerse bondgenoten Groot-Brittannië en Frankrijk. In een document uit oktober 1950 erkende Duitsland schulden die het voor en tijdens de oorlog opgedaan had. Een bijgaande verklaring stelde; ‘de drie landen zijn het er over eens dat het inwilligen van eisen aan Duitsland op een gepaste manier moet gebeuren zodat implementatie geen ongewilde gevolgen heeft die de financiële situatie van de Duitse economie in gevaar brengen of een buitensporig effect hebben op de valutareserves. De drie landen zijn ervan overtuigd dat de Duitse federale overheid het hiermee eens is en dat herstel van Duitse kredietwaardigheid gepaard gaat met een adequate oplossing voor de Duitse schuld die rekening houdt met de Duitse economische problemen en alle deelnemers eerlijke onderhandelingen garandeert.’ [1]

De vooroorlogse schuld van Duitsland, inclusief rente, bedroeg 22,6 miljard. De naoorlogse schuld werd geschat op 16,2 miljard. In het verdrag van London van 27 februari 1953 werden deze bedragen teruggebracht tot 7,5 en 7 miljard. [2] Dit komt neer op een vermindering met 62,6 procent. In het geval dat de hoeveelheid beschikbare middelen sterk zou veranderen stond het verdrag toe dat betalingen tijdelijk opgeschort werden en er opnieuw onderhandeld zou worden over de voorwaarden.[3]

De geallieerde schuldeisers deden meer dan de schuldenlast verlichten. Zij wilden dat West-Duitsland een sterke economie zou hebben en een stabiel deel werd van het Atlantische, antisovjet blok. Het idee was dat Duitsland in staat moest zijn om de schulden af te lossen en tegelijkertijd een sterke economische groei moest hebben en de levensstandaard zou stijgen. Duitsland moest de schuld aflossen zonder armer te worden. Daarom accepteerden de schuldeisers dat Duitsland schulden vooral in marken af zou lossen en slechts in zeer kleine mate in harde valuta als dollars, Zwitserse francs of ponden.

Ten tweede had het land in de vroege jaren vijftig een negatieve handelsbalans (het importeerde meer dan het exporteerde) en waren de schuldeisers het erover eens dat Duitsland minder moest importeren: Duitsland kon zelf goederen produceren die voorheen geïmporteerd werden. Door toe te staan dat Duitsland de import verminderde en zelf goederen ging produceren accepteerden de schuldeisers dat hun eigen export zou afnemen. In 1950 en 1951 kwam 41 procent van de Duitse import uit Groot-Brittannië, Frankrijk en de VS. Als we daar het percentage van import uit andere schuldeisende landen die deelnamen aan de conferentie bij optellen is het totaal 66 procent.

Ten derde stonden de schuldeisers Duitsland niet alleen toe om producten te exporteren, ze hielpen Duitsland ook met het bereiken van een positieve handelsbalans. De bovengenoemde overeenkomst bevat al deze elementen; ‘Het betalingsvermogen van de Duitse privé en publieke schuldenaren is niet slechts het vermogen om op tijd, zonder inflatie te creëren te betalen in DM maar ook het vermogen om de schuld te betalen zonder de huidige betalingsbalans te verstoren. Om het betalingsvermogen van Duitsland te bepalen moeten we een aantal factoren onder ogen zien, namelijk: 1. het productieve vermogen van Duitsland in de toekomst, vooral voor de export van consumptiegoederen en ter vervanging van import 2. Het vermogen van Duitsland om in het buitenland goederen te verkopen 3. De waarschijnlijke toekomstige handelsomstandigheden 4. de economische en belastingmaatregelen die in toekomst nodig kunnen zijn om een surplus in de export te verzekeren.[4]

Duitse rechters waren bevoegd om te beslissen inzake conflicten met schuldeisers. Het verdrag stelde expliciet dat in sommige gevallen ‘Duitse rechtbanken mogen weigeren een beslissing van een buitenlandse rechtbank of bemiddelend instituut uit te voeren’, bijvoorbeeld als dit in zou gaan tegen het publieke belang (Agreement on German External Debts, Article 17, 4).

Andere belangrijke aspecten van het verdrag waren dat betaling van de schuld afhankelijk werd gemaakt van de draagkracht van de Duitse economie en er rekening werd gehouden met de wederopbouw van het land en de inkomsten uit deexport. West-Duitsland zou niet meer dan een twintigste van de inkomsten uit export hoeven te gebruiken om schulden af te lossen. En met uitzondering van 1959 gebruikte het inderdaad nooit meer dan 4,2 procent van dergelijke inkomsten om schulden af te lossen. En omdat een groot deel van de schuld werd betaald in Duitse marken kon de Duitse centrale bank altijd meer geld drukken. De rente op de leningen werd bovendien verlaagd, tot tussen 0 en 5 procent.

Ten slotte was er nog de Amerikaanse Marshall hulp aan Duitsland: 11737 miljoen tussen 3 april 1948 en 30 juni 1952 (de huidige vergelijkbare waarde zou ongeveer 10 miljard dollar zijn) en tussen 1954 en 1961 kwam daar nog eens 200 miljoen bij (ongeveer het equivalent van 2 miljard tegenwoordig). Dankzij dit soort maatregelen kon de West Duitse economie zich zeer snel herstellen en uiteindelijk in de vroege jaren negentig Oost Duitsland absorberen. Het is veruit de sterkste Europese economie.

Duitsland 1953 / Griekenland 2010-2012

Een vergelijking tussen de behandeling van Duitsland na de oorlog en Griekenland tegenwoordig laat duidelijk de verschillen zien. Een (onvolledige) opsomming:

1. In verhouding is het deel van de Griekse schuld dat in 2012 werd kwijtgescholden kleiner dan het deel van de Duitse schuld dat werd kwijtgescholden.
2. De sociale en economische eisen die deel uitmaken van de ‘reddingsplannen’ dragen niet bij aan het herstel van de Griekse economie, in tegenstelling tot die in het geval van Duitsland.
3. Griekenland moet publieke middelen privatiseren terwijl Duitsland werd aangemoedigd om belangrijke economische sectoren te controleren en de publieke sector er snel groeide.
4. De bilaterale schuld van Griekenland, aan landen die deelnamen aan de ‘reddingsplannen’ van de trojka, is niet verlaagd – enkel de schuld aan privé banken is verminderd. De bilaterale schuld van Duitsland, te beginnen met die aan landen die bezet of geannexeerd waren door de Asmogendheden, werd verlaagd met 60 procent of meer.
5. Griekenland moet de schuld aflossen in euro’s terwijl de handelsbalans met Europese landen als Duitsland en Frankrijk negatief is. Duitsland betaalde het grootste deel van de schuld met sterk in waarde gedaalde marken.
6. De Griekse centrale bank is het niet toegestaan geld te lenen aan de Griekse regering. De Duitse centrale leende geld aan de Duitse regering en drukte zelfs in bescheiden mate nieuw geld.
7. Duitsland mocht niet meer dan 5 procent van inkomsten uit de export gebruiken om de schuld te betalen. Voor Griekenland is geen limiet gesteld.
8. De nieuwe waardepapieren die de oude claims van de banken op de Griekse schuld hebben vervangen vallen niet onder de Griekse jurisdictie maar onder die van rechtbanken in Luxemburg en Groot-Brittannië waar de rechtspraak zeer welwillend staat tegenover schuldeisers. In het geval van Duitsland waren de eigen rechtbanken bevoegd om te beslissen.
9. Wat betreft buitenlandse schulden weigerden Duitse rechtbanken om buitenlandse beslissingen die tegenstrijdig waren met het publieke belang uit te voeren. De trojka denkt er niet aan om Griekse rechtbanken toe te staan met het argument van het publieke belang betaling op te schorten. De enorme sociale protesten en opkomst van nazistische groeperingen zijn beide het gevolg van door de trojka opgelegde maatregelen. De Griekse overheid zou met recht de afkeuring door Brussel, IMF en ‘financiële markten’ mogen negeren en met het oog op het publieke belang de betalingen kunnen opschorten en de door de trojka opgelegde afbraak opzeggen.
10. In het geval van Duitsland konden de betalingen opgeschort worden terwijl er opnieuw over de voorwaarden onderhandeld werd in het geval dat de beschikbare middelen substantieel afnamen. Niks vergelijkbaars geldt voor Griekenland.
11. De overeenkomst over de externe schuld van Duitsland stelde dat het land goederen kon produceren ter vervangingen van eerdere import om zo een positieve handelsbalans te bereiken en lokale producenten te steunen. Maar in het wereldbeeld dat achter de aan Griekenland opgelegde maatregelen en de regels van de EU steekt is dit ‘concurrentievervalsing’, of het nu om landbouw, productie of diensten gaat.
           
Verder kunnen we nog opmerken dat Duitsland via het Marshall plan grote sommen geld ontving.

Het is begrijpelijk waarom Syriza leider Alexis Tsipras naar het verdrag van 1953 verwijst. De oneerlijke manier waarop het Griekse volk, en dat van de andere landen wiens regeringen de maatregelen van de trojka uitvoeren, behandeld worden zou verontwaardiging op moeten roepen.

Maar laten we realistisch zijn; de redenen waarom westerse mogendheden na de oorlog West-Duitsland op een dergelijke manier behandelden gaan niet op voor Griekenland. Een einde aan de schuldenlast en bezuinigingen vereist grootschalige mobilisatie in Griekenland en daarbuiten en een progressieve regering in Griekenland. Een dergelijke regering zou met publieke steun de betaling kunnen opschorten, de sociale afbraak schrappen, schuldeisers tot belangrijke concessies dwingen en de illegitieme schuld opzeggen. Het openen van de boeken is een voorwaarde voor dergelijke besluiten.

Dit artikel verscheen eerder op internationalviewpoint.org. Nederlandse vertaling door redactie Grenzeloos.

Noten:

[1] Deutsche Auslandsschulden, 1951, p. 7 en verder in Philipp Hersel, El acuerdo de Londres de 1953 (III)
[2] 1 Amerikaanse dollar was toen 4,2 Duitse mark waard.
[3] In onderhandelingen met ontwikkelingslanden weigeren schuldeisers dergelijke regelingen altijd.
[4] Deutsche Auslandsschulden, 1951, p. 64 en verder in Philip Hersel, El acuerdo de Londres (IV), 8 de enero de 2003.

Naar boven