China in opstand PDF Print Email
Geschreven door Eli Friedman op donderdag, 06 december 2012
In het neoliberale wereldbeeld heeft de Chinese arbeidersklasse een dubbelrol: enerzijds die van de winnaar in de wereldwijde concurrentiestrijd om werk, anderzijds die van betreurenswaardige slachtoffers van globalisering die zwoegen voor onze iPhones en door ons gered moeten worden met campagnes voor een humane behandeling.

Chinese arbeiders zijn niet de winnaars van globalisering maar zijn onderworpen aan dezelfde druk als arbeiders in het westen. En ze zijn ook geen lijdzame slachtoffers, de Chinese arbeidersklasse vecht ook.

Na meer dan 30 jaar economische liberalisering is China een brandpunt van arbeidsonrust. Er zijn geen betrouwbare statistieken maar elke jaar vinden er vele duizenden stakingen plaats - allemaal wilde stakingen: er is geen stakingsrecht in China. Belangrijker nog: arbeiders winnen. Stakingen leveren loonsverhogingen op en onder druk van onderop heeft de Chinese staat een reeks wetten ingevoerd om arbeidsomstandigheden te verbeteren. Verspreid over het land stijgen minimumlonen en ontvangen arbeiders voor het eerst sociale voorzieningen. Vooral de laatste twee jaar boekt de strijd van Chinese arbeiders voortgang.

Het Chinese rechtssysteem probeert conflicten lokaal te houden en onvrede te kanaliseren in overleg tussen de officiële, aan de Communistische Partij gelieerde, vakbond en bazen en rechtbanken. Gezien de samenwerking tussen de Chinese staat en kapitaal zou dit het onmogelijk maken om echt iets te doen aan klachten van arbeiders. Om hun eisen door te zetten gaan zij over tot staken. Tot 2010 was de meest gehoorde eis van stakers het uitbetalen van achterstallig loon. Arbeiders leggen hun werk neer en blijven in de fabriek of op het fabrieksterrein. Indien het bestuur weigert toe te geven, gaan de stakers soms de straat op. Dit is een directe uitdaging aan de regering, en arbeiders trekken soms op naar lokale regeringsgebouwen of blokkeren wegen. Dit is riskant; de overheid kan toegeven of de acties hardhandig onderdrukken. Nog riskanter, maar toch vaker voorkomend, is sabotage en geweld, rellen en confrontaties met de politie, het doodslaan van bazen. Vooral in antwoord op massaontslagen of faillissementen komt dit voor.

De minst spectaculaire vorm van verzet is echter de voorwaarde voor al de andere: arbeidsmigranten weigeren in groeiende mate de ellendige banen in de exportindustrie van het zuidoosten van China. Er is een arbeidstekort ontstaan dat de lonen opdrijft en arbeiders een betere onderhandelingspositie geeft.

In de aanval

Sinds de enorme stakingsgolf van 2010 is de arbeidersstrijd niet langer enkel defensief. Arbeiders eisen nu loonsverhogingen, niet enkel loon dat hen al beloofd was. Vaak eisen ze ook dat ze hun eigen vakbondsvertegenwoordigers mogen kiezen. Een onafhankelijke vakbond is nog een brug te ver, die eis zou zeker tot harde repressie leiden, maar de roep om verkiezingen wijst op een beginnend politiek bewustzijn. De stakingsgolf van 2010 begon in een Honda fabriek in Nanhai waar, nadat arbeiders wekenlang hadden geklaagd over lage lonen en gespeculeerd over een mogelijke staking, een van hen het initiatief nam om op de noodstop te drukken en de lopende band stil te leggen. Arbeiders liepen de fabriek uit en dezelfde dag smeekte het management hen weer aan het werk te gaan en te onderhandelen. Nieuws van de staking verspreide zich over het land en inspireerde andere stakingen.

De zomer van 2010 zag verzet dat met verregaande eisen voor betere lonen en werkomstandigheden en reorganisatie van de officiële vakbond radicaal maar ook relatief rustig was. De volgende zomer zag twee massale opstanden. In een week in juni 2011 werden op bedrijfsterreinen in Chaozhou en Guangzhou gedurende rellen op grote schaal bedrijfseigendom en vernield. Nadat een migrantenarbeider in Chaozhou, Guxiang die achterstallig loon eiste, werd aangevallen door een knokploeg van zijn baas, trokken duizenden in protest naar de lokale regeringskantoren. Vele van hen waren al jarenlang het slachtoffer van discriminatie en uitbuiting door bazen die samenwerken met lokale officials. Het is verboden om verenigingen op te richten en het protest was waarschijnlijk georganiseerd door een van de informele, maffia-achtige organisaties die er wijd verspreid zijn. Migrantenarbeiders keerden zich tegen de lokale bevolking door wie zij zich gediscrimineerd voelden. Tientallen auto’s gingen in vlammen op, winkels werden geplunderd en de gewapende politie moest ingeroepen worden om de rellen de kop in te drukken.

Slechts een week later leiden geruchten over een vrouwelijke migrant uit Sichuan die als gevolg van politiegeweld een miskraam gehad zou hebben tot nog grotere, dagenlange rellen in Guangzhou, in Zengcheng. Een politiebureau werd platgebrand, een nationale snelweg geblokkeerd. Andere migranten uit Sichuan trokken uit verschillende delen van de industrieregio Zengcheng binnen. Het leger schoot met scherp om de rellen te beëindigen en ondanks officiële ontkenningen is het waarschijnlijk dat er doden vielen.

Dat relatief kleine incidenten tot grote opstanden kunnen leiden is een teken van wijdverspreide, sluimerende woede. Het voortdurende arbeidstekort duidt op structurele veranderingen, veranderingen die de dynamiek van arbeiderspolitiek gewijzigd hebben.

De materiële verbeteringen die Chinese arbeiders hebben afgedwongen, zijn reden voor optimisme maar de verplichte depolitisering betekent dat er nog een lange weg te gaan is. Chinees rechts en de staat drukken elke poging om alternatieve politieke denkbeelden te uiten de kop in. In het westen beweren neoliberalen dat ‘er geen alternatief is’, in China is het officiële vertoog dat er twee opties zijn: een efficiënte, kapitalistische technocratie, het droombeeld van Singapore, of blind, irrationeel politiek geweld, het spookbeeld van de Culturele Revolutie. De verspreide overwinningen van arbeiders hier en daar hebben nog geen tegenmacht gevormd die de staat of kapitaal kan weerstaan. Wanneer de staat belangen van arbeiders verdedigt, door bijvoorbeeld het steunen van hun eisen of het aannemen van arbeidswetgeving, kan het zijn imago van welwillende beschermer weer oppoetsen.

Stappen vooruit

Om deze situatie te begrijpen, moeten we kijken naar de sociale en politieke positie van de Chinese arbeidersklasse. Ook in het de maoïstische tijdperk waren arbeiders nooit echt ‘de heersers van de fabriek’, zoals de officiële propaganda beweerde, maar ze hadden wel de garantie van werk en via hun werkplek huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg en een pensioen. In de jaren negentig begon de overheid op grote schaal staatsbedrijven te privatiseren en ook de overgebleven staatsbedrijven zijn steeds meer georiënteerd op winstmaximalisatie. Het verzet hiertegen werd gebroken en talloze arbeiders werden ontslagen.

Belangrijker in de nieuwe protesten is de ‘nieuwe arbeidersklasse’: migranten die van het verarmde platteland naar het zuidoosten trekken op zoek naar werk. Onder het ‘hukou systeem’, een overblijfsel van de planeconomie, hebben mensen alleen recht op sociale voorzieningen in bepaalde plaatsen; arbeidsmigranten kunnen alleen aanspraak maken op dergelijke voorzieningen als ze terug keren naar hun plaats van herkomst. Dit creëert een scheiding tussen de plek waar ze werken en hun thuis en familieleven. Dit voorkomt dat arbeidsmigranten wortels kunnen groeien, ze blijven geïsoleerd, tweederangs burgers in de industriële centra.

De arbeidsmigranten hebben geen zelfopvatting als ‘arbeiders’, ze zijn migong: boeren-werkers. Flexibiliteit is normaal in het neoliberale kapitalisme maar in China ligt het tempo wel heel hoog, sommige fabrieken vervangen jaarlijks hun volledige personeelsbestand. Dit heeft belangrijke gevolgen voor arbeidersverzet. Zolang migong hun werk als tijdelijk zien, alleen bedoeld om later terug te keren, zullen ze weinig extra eisen stellen. Als ze in beweging komen, is dit meestal vanwege eisen die direct met hun werk en loon te maken hebben. Bredere politieke eisen zijn zeldzaam.

De laatste jaren verhuizen Chinese bedrijven in toenemende mate van de geïndustrialiseerde kuststreek naar het binnenland. De reden is simpel: in de kuststreken verdienen arbeiders minder dan 200 dollar per maand maar in het binnenland kan dit de helft zijn. Als arbeiders echter werken in de gemeenschap waar ze verwachten hun leven op te bouwen, hebben ze ook meer reden om te vechten voor alles wat hiervoor nodig is: huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, en een vorm van zekerheid in het geval van werkloosheid en ouderdom. Dergelijke eisen zouden het arbeidersprotest kunnen politiseren, het zou niet langer beperkt blijven tot een specifieke fabriek maar gericht zijn tegen de overheid en in naam van bredere groepen mensen dan alleen de direct betrokken arbeiders.

Het is makkelijk het verzet van migong te romantiseren maar de werkelijkheid is dat de meest voorkomende reactie op slechte arbeidsomstandigheden vertrek naar een andere werkplek of terugkeer naar het platteland is. Dit kan veranderen als mensen leven waar ze werken, ze zouden een gemeenschap hebben als bondgenoot en als zaak om voor te vechten.

Het verzet in China heeft duidelijke sporen achtergelaten. Maar de verhoudingen zijn ongelijk: het arbeidersverzet is sporadisch, ongecoördineerd. Staat en kapitaal hebben een gezamenlijke strategie om op te treden tegen de Chinese arbeiders. Het gefragmenteerde protest heeft tot nu toe geen werkelijke verandering kunnen bewerkstelligen in de structuur van de eenpartijstaat of de heersende ideologie aan kunnen tasten. Is het werkelijk een overwinning als kapitaal op arbeiderverzet kan reageren door gewoon te verhuizen?

De veranderingen in het Chinese kapitalisme betekenen ook nieuwe kansen om hechtere vormen van organisatie te creëren, de sociale strijd te verbreden en politieke eisen te formuleren. Totdat dit gebeurt, zullen de Chinese arbeiders een stap achterlopen op hun, en onze, vijand.

 

Dit is een sterk ingekorte versie van een essay dat eerder verscheen in Jacobin – a Magazine of Culture and Polemic. Nederlandse vertaling door redactie Grenzeloos.

 

Naar boven