Ontmoetingen met de Pakistaanse en Afghaanse linkerzijde PDF Print Email
Geschreven door Alan Mc Combes op donderdag, 31 januari 2002

Wie aanwezig was tijdens onze meeting van de Europese linkerzijde in Brussel op 13 december 2001, leerde Alan Mc Combes reeds kennen. Hij vertegenwoordigde er de Schotse Socialistische Partij, een partij die de antikapitalistische krachten in Schotland wist te verenigen en sinds enkele jaren erin slaagt om betekenisvolle verkiezingsresultaten neer te zetten. Tijdens de meeting in Brussel ging Mc Combes al dieper in op de linkerzijde in Afghanistan en ook Pakistan. Hij was toen net terug van een bezoek van drie weken aan beide landen, om er banden aan te knopen met de antikapitalistische en socialistische krachten ginder. Rood publiceert zijn relaas.

In Pakistan heerst de ‘ondernemersgeest’. De mensen werken er hard, cumuleren vaak verschillende jobs, zijn in de weer van ‘s ochtends tot laat in de nacht. De belastingen zijn er zeer laag en niemand kan er de staat van beschuldigen losjes om te springen met uitgaven in de sociale sector, het onderwijs of de gezondheidszorg. Alle openbare activa werden geprivatiseerd. En slechts twee procent van de arbeidskrachten is er lid van een vakbond. 

Het ontbreekt het land niet aan natuurlijke rijkdommen. Er is gas, petroleum, ijzer, koper, zink, zout en kalksteen. Nochtans zie je op elke straathoek de ellende. Vrouwen met baby’s op de arm steken de hand uit, niet voor een aalmoes, enkel om wat voedsel. Uitgeputte, vuile kinderen verzamelen blootsvoets rond de stortplaatsen in de hoop iets te vinden dat hun familie te koop zou kunnen aanbieden. In de miserabele bidonvilles aan de rand van de steden is er noch elektriciteit, noch drinkbaar water, noch rioleringen.

De prijzen zijn laag, zowat één vijfde van de Europese prijzen. Maar met een gemiddeld loon van rond de zeven euro per week verdient een Pakistaanse arbeider zelfs niet een vijfde van het nettoloon van een Europese arbeider. En voor de werklozen is er alleen maar de liefdadigheid.

Als we ons tot de macro-economische statistieken beperken is Pakistan helemaal niet het armste land ter wereld. Het jaarlijkse bnp per inwoner bedraagt 2.000 Amerikaanse dollar (zo’n 2.200 euro). Daarmee doet Pakistan beter dan bijvoorbeeld Cuba (1.700 Amerikaanse dollar, 1.880 euro). Maar de kindersterfte ligt er tienmaal hoger dan in Cuba en de levensverwachting bij de geboorte ligt vijftien keer hoger dan in Cuba. De alfabetiseringsgraad bedraagt net 42 procent van de bevolking (slechts 29 procent vrouwen), terwijl dat in Cuba 96 procent is (zonder noemenswaardig onderscheid tussen mannen en vrouwen).  Met deze vergelijkende cijfers willen we het Cubaanse politieke stelsel niet de hemel in prijzen, maar willens nillens werpt het een scherp ligt op het bedrog dat de kapitalistische markt voorstelt als synoniem voor dynamisme, vooruitgang en efficiëntie.

Bombardementen 

Ik verbleef drie weken in Pakistan. Mijn bezoek had een dubbel doel: een reportage maken over de oorlog vanuit de grensstreek tussen Pakistan en Afghanistan; rechtstreekse banden aanknopen tussen de Schotse Socialistische Partij en de Pakistaanse en Afghaanse linkerzijde. 

Beide landen hebben ontelbare politieke geografische, culturele en godsdienstige banden. Zo is Peshawar haast een Afghaanse stad, hoewel het geografisch op Pakistaans grondgebied ligt. Het pachto is er de voertaal en minstens 2,5 miljoen inwoners zijn gevluchte Afghanen. Het is de politieke basis en hoofdkwartier van tal van Afghaanse politieke partijen en milities. Van hieruit werden ook de conflicten en burgeroorlogen geleid die Afghanistan de afgelopen 23 jaar verscheurden.

Tijdens mijn bezoek kon ik met honderden Pakistanen en Afghanen over de situatie praten. De meesten behoorden tot geen enkele politieke organisatie. Ik ontmoette ook leden en vertegenwoordigers van diverse politieke groepen, vakbonden, kranten, mensenrechten- en naastenliefde-organisaties. Dit ging van islamitische fundamentalisten tot radicale vrouwengroepen. Van leiders van Afghaanse revolutionaire organisaties tot jongerenleiders van de zeer conservatieve Pakistaanse Moslimliga. Van vertegenwoordigers van de Rechtvaardigheidspartij van Imran Khan (burgerlijk liberaal) tot de leiders van de confederatie van Pakistaanse vakbonden. Al wie ik gesproken heb, welke ook hun plaats is in het politieke spectrum, veroordeelden zonder reserves de bombardementen. Men voelde een haast tastbare haat tegenover het Westen en meer in het bijzonder ten aanzien van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. 

De houding tegenover generaal Musharaf was meer uiteenlopend. Sommigen rechtvaardigden de steun van Musharaf aan de oorlog: hij zou geen keuze gehad hebben. Volgens een deel van de liberale linkerzijde zou Pakistan vernietigd geweest zijn indien Musharaf had geweigerd zich aan te sluiten. Zij menen dat de VS dan India zou aangespoord hebben om Pakistan de oorlog te verklaren, met de rechtvaardiging dat de guerrilla in Kashmir een terroristische campagne voert die, volgens de Indische heersende klasse, geleid wordt door Pakistan. Dit gaf me de indruk dat Musharaf een geslepen manoeuvreerder is die er handig in geslaagd is een burgeroorlog of een militaire staatsgreep te voorkomen. Om dezelfde reden is hij inmiddels wellicht het doelwit van een toekomstige aanslag. 

Een Pakistaanse radicale linkerzijde 

De gebeurtenissen van de afgelopen 25 jaar in Afghanistan hebben een sterke impact gehad op Pakistan. De Sovjet-invasie en de brutaliteit van het Sovjet-leger in Afghanistan hebben de zaak van het socialisme in beide landen zwaar ondermijnd en effenden het pad voor de ontwikkeling van het godsdienstige rechtse fundamentalisme. Ook de nieuwe oorlog heeft nu al dramatische gevolgen op lange termijn, uiteraard in Afghanistan, maar ook in Pakistan. Toch zal die oorlog de socialistische invloed in beide landen eerder versterken dan verzwakken. 

De meest intense en diepe discussies had ik met de militanten van de Labour Party Pakistan (LPP), de Afghan Revolutionary Labour Organisation (ARLO) en, beperkter omwille van tijdsgebrek, de Afghan Left Radical Organisation (ALRO). 

Het was al bijna tien jaar geleden dat ik nog eens in de gelegenheid was om de militanten van de LPP te ontmoeten. Toen ik hen voor het laatst ontmoette bestond de groep die aan de basis van de LPP lag uit een handvol militanten. De LPP werd officieel in 1998 opgericht. Men wilde een brede arbeiderspartij vormen, op initiatief van die marxistische kracht die toen nog lid was van het Comité voor een Arbeidersinternationale, het CWI. (1) Om daarin te slagen moesten de verschillende stromingen van de linkerzijde, ook de syndicale leiders van de ex-communistische en van de ex-maoïstische partij, gebundeld worden. Zes maanden later werd de LPP uit de CWI gegooid, die hen ervan beschuldigde ‘politiek corrupt’ te zijn omdat ze zich engageerden in het Education Project, een niet-gouvernementele organisatie die materieel door de Zweedse vakbonden gesteund werd. De CWI-leiding was het ook niet eens met de naam van de nieuwe partij en wilde dat die ‘Rechtvaardigheidspartij’ genoemd werd. Intussen bestaat er een partij met zo’n naam, geleid door de voormalige cricket-vedette Imran Khan. Het is een pro-kapitalistische partij, een partij van de grootburgerij. De LPP werd door de CWI ook op de korrel genomen omdat ze zich concentreerde op massacampagnes ten koste van - althans volgens haar aanklagers - de marxistische vorming van haar leden. Ook de lancering van een grote linkse volkskrant in plaats van een eng revolutionair-marxistisch partijblad lag de CWI dwars. Tenslotte zag de CWI ook de syndicale oriëntatie van de LPP niet zitten, de CWI wilde dat men zich concentreerde op het rekruteren van arbeiders aan de basis. 

Ik vroeg Farook Tariq, de algemene secretaris van de LPP, zijn mening over deze kritieken. Waarom hebben ze bijvoorbeeld hun Pakistaanse partij ‘travaillistisch’ genoemd? Farook legde uit dat de Engelse term ‘Labour Party’ als dusdanig opgenomen is in het Ourdou en in de andere talen die in Pakistan gesproken worden en dat die term slaat op “de meest onderdrukte sectoren van de arbeidersklasse, de handarbeiders”. “In de Pakistaanse geschiedenis”, ging hij verder, “is er nooit een onafhankelijke authentieke arbeiderspartij geweest, een partij van de werkende klasse”. Hij verwierp de suggestie dat men in Pakistan zijn partij zou verwarren met de Britse Labour Party: “In Pakistan hebben de mensen van Tony Blair gehoord, maar als men ze vraagt tot welke partij hij behoort, blijven ze het antwoord schuldig. In Groot-Brittannië hebben sommigen van Benazir Bhutto gehoord toen ze premier van Pakistan was, maar wie weet daar dat ze de Partij van het Volk vertegenwoordigt?”, vroeg hij mij.

De LPP is nog steeds betrokken bij de Education Foundation dat sinds 1993 bestaat en veel respect geniet. Het gaat niet zomaar over een ngo, maar over een instelling die sterk verweven is met de syndicale beweging, geleid door syndicalisten, die goed werk verricht voor de Pakistaanse arbeidersbeweging. Dankzij dit project werden inmiddels 3.000 studenten gevormd en verwierf de syndicale en socialistische beweging het nodige materiaal om zelf drukwerk aan te maken. Het project streeft naar “de verbetering van de materiële omstandigheden van de arbeiders via de ontwikkeling van een sterk en efficiënt syndicalisme”, “steun aan arbeiders voor het opbouwen van vakbonden in sectoren waar die nu nog niet bestaan”, “bestrijding van kinderarbeid”, “bestrijding van vrouwenonderdrukking” en “versterking van de antinucleaire en vredesbeweging”. Ik heb de indruk dat in plaats van haar politieke activiteit te laten verwateren, het engagement van de LPP in dergelijke activiteit toelaat de invloed van het marxisme en het socialisme in Pakistan te verruimen en te versterken. 

De LPP telt onder haar leden zeer vele nationale vakbondsleiders. Maar die kan je in geen enkel opzicht vergelijken met de bureaucraten van bijvoorbeeld de Britse vakbondskoepel TUC. In Pakistan zijn de vakbonden nog maar in hun opbouwfase. Hun leiders verrichten vernieuwend en gevaarlijk pionierswerk en hebben meer gemeen met Joe Hill dan met Jimmy Hoffa.(2) Ze ontvangen geen groot inkomen, noch chique bureaus, noch rekbare onkostenvergoedingen. Ze reizen het land af om te rekruteren, slapen op de grond of in stations. Vaak worden ze fysiek aangevallen en ze leven in grote armoede. 

Mijn algemene indruk is dat de LPP een partij is met duidelijke politieke stellingnamen en met een degelijke inplanting in de arbeidersklasse, een goede invloed en respect in de samenleving. De partij wordt door de nationale media ernstig genomen en ze bekleedt een goede uitgangspositie om in de toekomst een massa-invloed uit te oefenen. De partij nam ook principiële socialistische standpunten in over alle kwesties die de afgelopen drie jaar aan bod kwamen: de Balkan-oorlog, de Timorese crisis, de oorlog in Afghanistan, de militaire staatsgreep in Pakistan. Op geen enkel moment werd geplooid voor de druk van het imperialisme of van het religieus fundamentalisme.  Inzake Kashmir, een sleutelkwestie in de Pakistaanse politiek, verzet de LPP zich zowel tegen het imperialisme van de Indische staat als tegen het nationale en godsdienstige chauvinisme van de Pakistaanse staat. De LPP spreekt zich uit voor een onafhankelijk Kashmir. Ook op tactisch vlak slaagt de LPP erin een niet-sektarische en soepele houding te combineren met een duidelijk pleidooi voor een socialistisch alternatief. 

Tijdens mijn verblijf heb ik dus geen enkel bewijs gevonden die de houding van de CWI-leiding ten aanzien van de LPP zou kunnen rechtvaardigen. Meer nog, terwijl de CWI beweert over de steun te beschikken van de echte partijmilitanten en syndicale kaders in Lahore en in de provincie Punjab, vertelden de militanten die ik ontmoette dat er zich slechts één individu in Pakistan lid noemt van het CWI. Naast de LPP is de enige andere ietwat betekenisvolle linkse kracht de groep die zich bekent tot de internationale groepering van Ted Grant en Allan Woods.(3) Die groep werkt binnen (in het jargon: diep entrisme) de Partij van het Volk (PPP) van Benazir Bhutto, de liberale partij van de grootburgerij, gediscrediteerd door corruptieschandalen, die vandaag generaal Musharaf steunt en in het verleden ook steun aan de Taliban verleende. 

Ontmoeting met Afghaanse socialisten 

Via de LPP en een reis van honderden kilometer kwam ik in contact met de Afghan Revolutionary Labour Organisation, ARLO. Die organisatie werd in 1998 opgericht, maar haar centrale leiders hebben een lange geschiedenis van strijd achter de rug. Van de jaren zeventig tot de jaren negentig militeerden de huidige leiders van de ARLO binnen een maoïstische organisatie, de Organisatie voor Afghaanse Bevrijding (ALO), die enige inplanting had, vooral in de bergdorpen. Deze organisatie werd sterk getroffen door de repressie van de Sovjetbezetter enerzijds en die van de fundamentalistische mudjahedin anderzijds. Haar voornaamste leider, dokter Fazi Ahmed, werd in 1986 ontvoerd en sindsdien is van hem geen spoor meer. Onder de slagen van de repressie werd de organisatie steeds meer gecentraliseerd en steeds bureaucratischer. Vandaag bestaat ze nog in ballingschap en is het nog slechts een maoïstische sekte. 

Een aantal kaders verlieten in 1996 deze ALO en begonnen een nieuwe organisatie op te bouwen die meer democratisch was en meer open stond voor strategische en tactische debatten. Ze omschrijven zichzelf als ‘marxist-leninist’, maar één van hun leiders, kameraad Majit, vertelde mij: “Marx is 150 jaar geleden gestorven. De omstandigheden zijn veranderd. We moeten steeds bereid zijn te herdenken, onze ideeën aan te passen zonder evenwel onze principes te verloochenen”. Toen ik hem vroeg welke houding ze vandaag tegenover het maoïsme en de guerrillastrijd hadden, antwoordde hij: “Wij beroepen ons essentieel op het marxisme. Wij hebben van Mao een aantal dingen geleerd, omdat Afghanistan een aantal gelijkenissen vertoont met China. Het maoïsme is in Afghanistan altijd invloedrijk geweest”. Een andere lei-der van de ARLO, kameraad Adil, vatte hun houding als volgt samen: “Tijdens de oorlog tegen de Sovjet-Unie gebruikten we tactieken die door Mao geïnspireerd waren. Maar wij zijn geen maoïsten. We hebben ook van Che Guevara geleerd en we hebben tijdens de verzetsoorlog in Afghanistan tactieken aangewend die door zijn geschriften geïnspireerd waren, zonder dat we ons daarom guevaristen  kunnen noemen. Onze ideologie is het marxisme”. Vandaag verwerpt de ARLO de guerrillastrijd als middel om in Afghanistan vooruitgang te boeken. “Wij geloven in de klassenstrijd, de massastrijd, de massale revolutie.” Vandaag spitsen ze zich toe op de vorming en op de opbouw van een politieke basis in de steden en dorpen van Afghanistan en in de Afghaanse vluchtelingenkampen van Pakistan.

Ondervraagd over het China en Cuba van vandaag, geven ze eerlijk hun gebrek aan kennis toe over de realiteit buiten Azië: “Wij weten heel wat over China, want dat is een naburig land. Wij beschouwen dat niet als een socialistisch land, wij denken dat het een kapitalistisch land is. Maar Cuba ligt te ver weg en we hebben het niet bestudeerd. Vergeleken met China lijkt het ons een revolutionair land. Het verzet zich tegen het imperialisme. Het plooide niet voor Amerika en mikt op de arbeidersklasse. Het lijkt ook een internationalistisch perspectief te hebben. Maar onze kennis is beperkt”. 

De ARLO is van mening dat de onmiddellijke strijd in Afghanistan er één is voor de democratie. “Wij zullen ons met geen enkele kracht verenigen die zich niet uitspreekt voor meer democratie of die het tribalisme gesteund heeft. Maar wij gaan samenwerken met al wie opkomt voor mensenrechten, vrouwenrechten en democratie. Als de strijd voor democratie succesvol wil zijn, moet die gevoerd worden door de linkerzijde, door socialistische krachten”. 

Ik stelde hen vragen over de andere linkse krachten in het land en over hun houding ten aanzien van de socialistische eenheid. Ze legden vooreerst de nadruk op de moeilijkheden die inherent zijn aan clandestien werk. Zonder de mogelijkheid openlijk je materiaal te verspreiden, zonder computers, zonder website en zelfs zonder telefoon, is het moeilijk om contacten te leggen met andere organisaties. In het verleden bestonden er andere linkse organisaties, maar ze zijn niet zeker of die zich wisten te handhaven. Sommige werden ongetwijfeld compleet geliquideerd, anderen hielden zich koest in de verschrikkelijke omstandigheden waaraan ze het hoofd moesten bieden. Misschien hebben sommige groepen kunnen uitwijken naar Europa. Maar de militanten van de ARLO denken dat het essentieel is om in Afghanistan of aan haar grens te blijven, wil men actief zijn in het hart van de Afghaanse politiek.

De ARLO is beginnen samenwerken met de Afghaanse Organisatie van de Radicale Linkerzijde (ALRO) en ze brachten me in contact met één van hun leiders, de kameraad Noor. Ook zijn organisatie wil werk maken van de eenheid van Afghaans links. Door tijdsgebrek kon ik geen andere leden van zijn organisatie ontmoeten. Noor maakte een analyse van de Afghaanse linkerzijde die zeer gelijkaardig is aan die van de ARLO. Ook hij omschrijft zich als marxist, maar hij lijkt kritischer ten opzichte van het leninisme, want hij meent dat dit tot het stalinisme heeft geleid. 

Zowel Noor als de leiders van de ARLO waren ongemeen scherp over het sektarisme dat in het verleden een echte plaag was voor Afghaans links. “We hebben in het verleden perioden gekend waarin de linkse krachten het onderling voor 90 procent eens waren. We hadden ons kunnen verenigen rond wat ons verzamelde om positief actief te zijn. Maar sommigen verkozen zich te concentreren op de 10 procent die ons verdeelde om niet samen actief te moeten zijn”. De brutale omstandigheden van de Afghaanse politiek vereisen vandaag de eenheid van de linksen en de socialisten. Als de linkse krachten verdeeld zijn, als de militanten in de schaduw van de dood marcheren, als ze weten dat ze op elk moment de executie riskeren, blijft er in die omstandigheden weinig tijd en energie over om te besteden aan kleine twisten over een nuance of een formulering.

Naar boven