Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Daniel Bensaïd: "We zitten op een keerpunt, een cyclus is ten einde" PDF Print Email
Geschreven door Thierry Tillier, M. Lievens en Sébastien Brulez op zondag, 31 december 2006

Daniel Bensaïd is mede-oprichter van onze Franse zusterorganisatie LCR (eind jaren 60). Hij is filosoof en zijn standpunten komen regelmatig aan bod in de Franse pers. Naar aanleiding van het colloquium over Mandel hadden wij een gesprek met hem over de partij-organisatie en de nieuwe uitdagingen voor revolutionairen vandaag.

Sommigen spreken over de noodzaak van een nieuw type organisatie, partij. HOE ZIET U DAT?

In haar interne organisatie moet een partij rekening houden met de verscheidenheid van de sociale bewegingen. Een partij kan voordeel halen uit de technologische ontwikkelingen, bijvoorbeeld via teleconferenties of internetcommunicatie. Dat vergemakkelijkt een horizontale wisselwerking. Dat is heel belangrijk, want de macht van de bureaucratieën lag juist in het monopolie op de informatie. Vandaag staan we veraf van een verticale en militaire opvatting over de partij.

Een partij is geen sociale beweging. Een partij moet de sociale bewegingen en hun autonomie respecteren. Als je daarover duidelijk bent, manipuleer je minder dan als je je verbergt in zo'n beweging. Daarenboven moet het democratisch functioneren binnen de politieke organisaties en partijen ge-respecteerd worden. Als men debatten organiseert en congressen, als men bulletins uitgeeft, als tegenstrijdige standpunten aan bod komen, dan kan dit enkel als er een uitdaging is. De uitda-ging betreft de grote maatschappelijke vraagstukken. We gaan elkaar niet de nek omwringen over kwesties van plaatselijke tactiek. Men kan bijvoorbeeld gerust een akkoord afsluiten over de verkiezingstactiek in een bepaalde stad, waar men iets wil experimenteren, ter-wijl die tactiek haaks kan staan op de algemene oriëntatie die men voor het geheel van het land kan hebben.

Dikwijls bekritiseert men het fameuze democratische centralisme, omdat men het verwart met hoe bureaucratische organisaties functioneren. Men vergeet ineens dat centralisme en democratie niet tegenstrijdig zijn. Het ene is de voorwaarde voor het andere. Als men een democratisch debat voert is het de bedoeling beslissingen te nemen die iedereen engageren.

Wat tot nu toe toegelaten heeft aan de LCR crisissen te ontlopen die andere organisaties vernietigd hebben, - ik weet niet of we er altijd zullen aan ontsnappen - is dat we nooit een theoretische orthodoxie hebben willen prediken. Van in het begin, aan het eind van de jaren 60, hadden wij in de LCR aanhangers van Althusser, Sartre, Mandel. Wij gaan op een congres niet stemmen over de waardewet of over het Freudiaanse onderbewustzijn. We gaan akkoord wat betreft de grote lijnen en de taken en de interpretaties van grote gebeurtenissen. Daarbuiten bestaat veel ruimte tot debat.

Een revolutionaire partij kan drager zijn van het historisch geheugen, maar dat verhindert niet dat we evoluties in de maatschappij kunnen missen, zoals de ecologie. Wat moeten we vandaag doen om bijvoorbeeld de beweging van ethnische minderheden of de revolte in de buitenwijken niet te missen?

Elke poging tot continuïteit kan met zich een zeker type conservatisme meebrengen. Je kan ook een soort religie van het geheugen krijgen. Voor mij is het politieke geheugen en de overdracht daarvan absoluut noodzakelijk. En nog meer noodzakelijk voor de onderdrukten die niet over instellingen beschikken om het collectieve geheugen over te dragen op de generaties, zoals degenen die de macht in handen hebben dat doen. De heersers hebben hun eigen staatsinstellingen, terwijl het geheugen van strijd, van de onderdrukten, van de overwonnenen gedragen wordt door revolutionaire organisaties.

We moeten nieuwe maatschappelijke fenomen met een open geest benaderen. Maar we vertrekken niet van nul. Het echte probleem is te weten of we in staat zijn nieuwe maatschappelijke fenomenen aan te pakken, te analyseren en daarop creatief in te spelen. We moeten verhinderen dat we ons verhaaltje repetitief afdreunen. Dat is de echte uitdaging. Als men zegt "we waren te laat, we hebben de afspraak gemist", ja natuurlijk, maar exacte afspra-ken, zelfs in de liefde, zijn eerder een uitzondering.

Ik gebruik zelden de term "voorhoede", omdat dit begrip een militaire betekenis heeft die een goed begrip van een revolutio-naire organisatie in de weg kan staan. Het gaat in feite om een metabolisme, een wederzijdse uitwisseling tussen de sociale beweging en de politieke strijd. Het is paradoxaal een bepaald idee van "voorhoede" te verwijten en terzelfdertijd aan die voorhoede te verwijten dat ze het feminisme of de ecologie niet heeft uitgevonden. Het is toch normaal dat je eerst sociale processen hebt op massabasis die dan later politiek vertaald worden. Maar de politieke organisatie behoudt haar specifieke functie. Dat zie je vandaag de dag goed in Frankrijk. Daarom denk ik dat we een zekere terugkeer hebben naar het politieke. Vanaf het einde van de jaren 80 hadden we vooral sociaal verzet. Gezien het failliet van de politiek van hervormingen en van revoluties in de 20ste eeuw had men bijna de illusie dat sociale bewegingen op zich voldoende zijn. Ze zijn noodzakelijk, alles vertrekt van daar, maar het eindigt niet met de sociale bewegingen. Je ziet golven van sociaal verzet in Argentinië, in Bolivië. Maar als dat niet uitloopt op een transformatie op alle niveaus, met inbegrip van het niveau van de machtsstructuur, dan verval je in een eindeloze helse herhaling: je werpt drie regeringen omver in Bolivië, twee in Argentinië, maar daarna blijf je in hetzelfde straatje zitten.

De probleemstelling moet dus in die termen gesteld worden. Naar aanleiding van de presidentscampagne in Frankrijk zal men aan sociale bewegingen hun standpunt vragen over het feminisme, aan de ecologische beweging haar standpunt over groene energie. In een meeting in Brest vroeg iemand aan onze kandidaat Olivier Besancenot wat zijn standpunt was over de grootte van de visnetten. Eén keer kan je zeggen: "Ik weet niet alles, ik heb daar geen standpunt over." Maar als je een politieke organisatie bent, die pretendeert een politieke oriëntatie te geven aan heel het land, dan zijn politieke organisaties en de verschillende sociale bewegingen verplicht om minstens een politiek antwoord te geven op de grote maatschappelijke vraag-stukken. Dat is nu juist één van de grote problemen die een organisatie als Attac kent. Het is heel goed dat Attac een unitaire organisatie is die zich bezighoudt met volksopvoeding, maar op het moment van het Europese referendum waren het de politieke organisaties die de motor waren van de mobilisatie tegen de grondwet.

Ik denk dat we ons op een keerpunt bevinden, een cyclus is ten einde. We hebben dat gezien met de Duitse verkiezingen, we zullen zien of de verkiezingen in Italië een politiek verlengstuk geven aan de sociale strijd. Want verzet is een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde. Als men de autonomie van de massabewegingen wil respecteren, zijn paradoxaal genoeg politieke organisaties noodzakelijk. Natuurlijk is het onontbeerlijk dat we een cultuur creëren van pluralisme, van respect, maar tegelijkertijd moeten we onze politieke standpunten heel standvastig verdedigen.

We komen ook uit een periode waar "de consensus" het sleutelwoord was. Een overtuiging verdedigen is niet noodzakelijk autoritair. Als men dat op een correcte manier doet, kan dit veel respect uitdrukken voor de andere. Als men overtuigd is van wat men denkt, probeert men de anderen daarvan te overtuigen, want ze zijn niet dommer, ze kunnen tot dezelfde conclusies komen. Als je standvastig discussieert met anderen, neem je ook het risico dat je zelf overtuigd kan worden. Dat is de logica zelf van een waarachtig debat. Wat dat betreft was Ernest helemaal niet sectair, maar hij was wel sterk overtuigd van zijn eigen standpunten. Dat is beter dan platte ideeën te verdedigen.

Mijn eerste ontmoeting met Ernest Mandel vond plaats hier in Brussel tijdens een meeting over de Mei 68-gebeurtenissen. De meeting was verboden, maar ik was niet tegengehouden aan de grens omdat ik via de Ardennen België was binnengekomen. Cohn-Bendit was teruggestuurd. Toen al was het een pluralistische meeting, want Cohn-Bendit was anarchist, van mijzelf kan ik niet zeggen dat ik toen trotskist was, ik was eerder guevarist. De meeting werd bestormd door de politie die erin slaagde mij te arresteren en me tot de grens terug te voeren. Dat was mijn eerste contact met Ernest. Het was een heel oppervlakkig contact, want ik werd onmiddellijk uit België gezet. Nadien hebben we elkaar dikwijls ontmoet. Het contact tussen ons was heel affectief en vol respect. We hebben nooit een personencultus gecultiveerd. We waren eerder arrogant en onverdraagzaam, echt jonge kemphanen. Op 20 jaar dachten we dat de revolutie begonnen was. We discussieerden op gelijke voet. Ernest had ons met veel moeite overtuigd om lid te worden van de Vierde Internationale op basis van een eerder optimistische voorstelling van de krachten die deel uitmaakten van de Vierde. Dat was nu echt niet overtuigend, want veel volk was er niet in de Vierde Internationale. We ge-raakten eerder overtuigd via een logi-sche redenering: de wereld was - minder dan nu - gemondialiseerd, we hebben een Internationale nodig, er bestaat er één, ze is niet wat we zouden wensen, maar ze is heel eerbaar, ze heeft de strijd niet verraden, ze heeft gevochten tegen het stalinisme, dus we gaan bij de Vierde en de Vierde zal evolueren met ons erbij. We zullen daartoe een bijdrage leveren. Ernest onderschatte de kracht van de logica. Dat was ongebruikelijk bij hem. Hij had een groot vertrouwen in de kracht van de ideeën, maar toen heeft hij ons proberen te overtuigen op basis van de materiële sterkte van de Vierde Internationale en die was toen wel relatief zwak. Maar het heeft toch gewerkt.

Naar boven