Naar een groene New Deal? PDF Print Email
Geschreven door M. Lievens op woensdag, 11 februari 2009

De financiële crisis betekent een diepe ideologische crisis van het neoliberalisme. Maar wat komt in de plaats? Komt het tot een breuk met het neoliberale kader? Er is vandaag veel te doen rond de zogenaamde ‘Green New Deal’. Dekt de vlag de lading?

In haar boek De Shockdoctrine legt Naomi Klein uit hoe het neoliberalisme keer op keer gebruik maakt van crisissen om via shocktherapie de maatschappij om te vormen. De orkaan Katrina was een gelegenheid om New Orleans tot een neoliberaal paradijs om te vormen, waarin alles, zelfs het onderwijs, geprivatiseerd wordt. De schuldencrises van de derde wereld waren aanknopingspunten voor de shocktherapie van de structurele aanpassingsprogramma’s. De scenario’s en beleidsplannen lagen telkens klaar, het was wachten op het juiste moment om ze zonder veel weerstand te kunnen doorvoeren.

Maar wat als die plannen zelf in crisis geraken? Dan begint het improviseren. Overheden overal ter wereld kwamen afgelopen jaar massaal tussen om banken en verzekeringsmaatschappijen van het bankroet te redden. Steeds meer wordt ook gesproken over overheidstussenkomsten voor productieve sectoren. De Amerikaanse overheid pompte al ettelijke miljarden in de automobielindustrie, die op de rand van het faillissement balanceert. De ideologen van het neoliberalisme vrezen oprukkend protectionisme: wanneer overheden ‘hun’ industrie beginnen te ondersteunen, zullen ze waarschijnlijk liever buitenlandse concurrenten van de binnenlandse markt willen houden. De Franse president is voor hen kop van jut, zeker na zijn voorstel om in navolging van een aantal (o.a. Arabische en Aziatische) landen soevereine staatsfondsen op te richten die de eigen industrie recht zouden moeten houden. 

Laatste reddingsboei

Bij al die overheidstussenkomsten moet wel één belangrijke kanttekening gemaakt worden: nagenoeg zonder uitzondering wordt aangekondigd dat het hier om tijdelijke maatregelen gaat. De genationaliseerde banken zullen bijvoorbeeld opnieuw geprivatiseerd worden. De Belgische staat was er als de kippen bij om Fortis opnieuw te verkopen aan BNP Paribas (weliswaar via aandelenruil, zodat de Belgische staat nog steeds substantieel aanwezig is in de bankensector). De Amerikaanse overheidshulp aan de autoconstructeurs bestaat strikt genomen uit leningen, die terugbetaald moeten worden. We lijken dus op dit vlak niet voor het begin te staan van een massale herintrede van de overheid in de economie. Het lijkt er veeleer op, dat de staat vooral zijn rol opneemt van laatste reddingsboei voor een geprivatiseerde economie. De logica achter de voorlopige nationaliseringen is niet ver te zoeken: de overheid speelt ‘verzekeraar in laatste instantie’, die bij systeemcrises de verliezen socialiseert. De publieke zaak moet de private risico’s dekken. Dit soort eenrichtingsverkeer, waarbij van het publieke wordt genomen om aan private belangen te geven, is en blijft een keurmerk van het neoliberalisme. Eerst werd het publieke domein uitverkocht via privatiseringen allerhande, nu moet de overheid nog eens tussenkomen om het puin te ruimen.

Ook al wordt in het discours fel de nadruk gelegd op de nood aan sterkere regulering van de financiële markten, men blijft in de feiten binnen de neoliberale lijntjes kleuren. Er ligt vandaag geen plan op tafel dat de financiële architectuur fundamenteel herziet. 

Argentinië

Eén belangrijk element dat mogelijk dieper de breuk maakt met het neoliberalisme is de hernationalisering van de pensioenfondsen in Argentinië. Dat is een belangrijke ideologische nederlaag voor het neoliberalisme. In het kader van zijn algemene privatiseringspolitiek had de toenmalige regering van Carlos Menem in 1994 het pensioenstelsel omgeturnd van een systeem gebaseerd op repartitie naar een systeem op basis van kapitalisatie. Waar vroeger de werkenden collectief bijdroegen voor de gepensioneerden, moest elk individu nu bijdragen voor zijn eigen pensioen via geprivatiseerde pensioenfondsen. Op die manier kwam jaarlijks 4 miljard dollar in privé-handen terecht in plaats van in de sociale zekerheid. De sector van de pensioenfondsen, die erg geconcentreerd was en voor een groot deel in buitenlandse handen, had de zaken goed bekeken: hun winsten werden gegarandeerd, zodat het marktrisico van hun beleggingen volledig werd afgewimpeld op de mensen die voor hun pensioen spaarden. Door de recente crisis leden die pensioenfondsen twintig percent verlies op het kapitaal van de bijdragebetalers. De pensioenen van veel mensen kwamen in het gedrang.

De overheid nam de pensioenfondsen opnieuw over, en komt vanaf nu tussen om de pensioenen te betalen. Ook al wordt gezegd dat die overname door de overheid vooral past in een poging om een stabiele inkomstenstroom te genereren om de schuld verder af te betalen, is de privatisering van de pensioenen hiermee een totale mislukking gebleken. Ideologisch is dit een belangrijke breuk.

 

Obama

Om de verdieping van de crisis in de VS tegen te gaan, plant de nieuwe president Obama investeringen voor vele honderden miljoenen dollars in scholen, wegen, bruggen, groene energie enzovoort. Er wordt gewag gemaakt van een nieuwe New Deal. Maar kunnen de plannen van Obama de vergelijking doorstaan met de New Deal die Franklin Deleano Roosevelt in de jaren ’30 doorvoerde? Vooreerst verschilt de context vandaag grondig van die van een goeie zeventig jaar geleden. De economie is meer geglobaliseerd dan ooit: de snelheid waarmee de crisis mondiaal werd, is daarvan het duidelijkste symptoom. De impact van nationale overheidsinvesteringen dreigt dan ook beperkter te zijn, tenzij men opnieuw de kaart van het protectionisme zou trekken. De Amerikaanse economie zelf heeft vandaag overigens een heel ander uitzicht na vele jaren van desindustrialisering en verdienstelijking. Er blijft veel minder ‘hardware’ over, wat in de jaren dertig wel enigszins anders was.

Daarenboven dienen zich binnen de Amerikaanse heersende klasse geen concrete alternatieve ideeën en theorieën aan voor het economische beleid. Hele generaties economisten kennen enkel de neoliberale theorie. Naar een nieuwe Keynes is het ver zoeken.

De belangrijkste factor is echter politiek. Een echte neokeynesiaanse aanpak betekent voorrang geven aan de vraagzijde van de economie, via loonsverhogingen en een massale politiek van openbare diensten. Obama wil weliswaar een aantal publieke investeringen in infrastructuur doorvoeren. Zijn politiek om de koopkracht aan te zwengelen dreigt echter beperkt te blijven, en is vooral gebaseerd op het neoliberale recept van belastingverlagingen. Deze gelden niet voor de superrijken deze keer, zoals onder Bush, maar voor iedereen die tot 200.000 dollar verdient per jaar (nog altijd een bijzonder hoge grens, slechts de vijf percent superrijken verdienen meer).

Als dat al keynesiaans is, dan toch wel in een erg verwaterde en geneoliberaliseerde versie. Aan de winsten wordt niet of nauwelijks geraakt. In elk geval dreigt een enorme aderlating voor de publieke financiën waarvan het niet duidelijk is hoe die ooit opnieuw beheersbaar zullen worden, zeker gegeven het al gigantische overheidstekort in de VS. Toekomstige generaties werkende mensen dreigen met de factuur opgezadeld te worden.

Van een echte keynesiaanse vraagpolitiek die de verhouding tussen lonen en winsten verandert, is dus geen sprake. Dat hoeft niet te verbazen: de New Deal van Roosevelt was evenmin een politiek die zomaar uit de koker van de president kwam, maar was mede het gevolg van de grootste golf van arbeidersstrijd die de VS ooit hebben gekend. In die periode werd voor het eerst massaal met fabrieksbezettingen geëxperimenteerd in de VS. Zonder die enorme druk van onderuit kan men Roosevelts New Deal niet begrijpen. Dat betekent niet dat die New Deal simpelweg de eisen van de arbeiders realiseerde. Verre van, maar het impliceerde wel een erkenning door de bourgeoisie van de veranderde krachtsverhoudingen en van de nood aan een zekere herverdeling.

Zowel in de VS als in veel West-Europese landen zoals België blijft dergelijke strijd voorlopig uit, hoewel in een aantal bedrijven recent wel degelijk belangrijke strijd werd geleverd (onder andere bij Bekaert bijvoorbeeld). Een fundamentele koerswending, weg van het neoliberalisme, gaat niet uit de lucht komen vallen, maar kan enkel afgedwongen worden via strijd van onderuit.

 

Groene New Deal?

Velen verwachtten dat de huidige financiële crisis een boulevard zou creëren voor de linkerzijde om met alternatieve politieke opties af te komen. Ze waren verbaasd toen bleek dat de linkerzijde het uiterst moeilijk had om op het debat te wegen. Veel heeft natuurlijk te maken met het feit dat sociaal-democraten en ook groenen zich tot vrij ver geëngageerd hebben in het neoliberale project, en dus veel van hun geloofwaardigheid op dit vlak verloren hebben.

Eén van de weinige ideeën die door de linkerzijde in België op tafel werden gelegd, was de zogenaamde ‘Groene New Deal’. Die werd onder andere al verdedigd door Bart Martens (sp.a), en sinds zijn laatste congres gaat de partij Groen! ook volop voor dit ‘verhaal’. Op het eerste zicht heeft het iets aantrekkelijks: hoe vaag het vaak ook blijft, het zou moeten gaan om een pakket dat de ambitie heeft tegelijk de ecologische, financiële en sociale crisis aan te pakken.

De transitie naar een meer duurzame maatschappij staat sowieso op de agenda voor de komende decennia. Maar die transitie kan verschillende wegen opgaan. De centrale vraag is dan ook welk soort bondgenootschappen ontstaan rond nieuwe ideeën en concepten zoals die van de ‘Green New Deal’. Vandaag zien we hoe ‘verlichte’ kapitalistische sectoren die iets van het milieuprobleem hebben begrepen een enorme activiteit ontwikkelen om zichzelf op te werpen als de pioniers van een transitie naar een meer duurzaam kapitalisme. Enorme sommen worden gespendeerd aan een groen imago, aan lobbywerk voor meer groene fiscaliteit, aan steun voor NGO’s die zich in dat kader kunnen vinden. Het meest cynische voorbeeld is Electrabel met zijn steun aan Natuurpunt en zijn massacampagne voor ‘duurzame’ kernenergie, maar er zijn ook meer intelligente spelers op de markt.

Ze dreigen erin te slagen grote delen van de milieubeweging in te palmen ten voordele van een soort ‘groen kapitalisme’, waarbij de markt en loonarbeid centraal blijven, maar via fiscaliteit en andere maatregelen groene i.p.v. vervuilende vormen van productie worden gestimuleerd. Allerlei groene consultants en denktanks werken vandaag aan maatschappijbeelden van zo’n wereld. Ze doen dat min of meer in de oude utopische traditie, wars van elk conflict of machtsanalyse in het hier en nu. Utopieën werken vaak op een dubieuze manier: ze laten toe om een schijn van radicaliteit te wekken, allerlei illusies te creëren, maar tegelijk hier en nu de meest gematigde of asociale maatregelen mee te ondersteunen.

Veel NGO’s proberen nochtans een sociale kaart te spelen, en stellen dat dit soort duurzaamheidstransitie zelfs meer jobs zou moeten opleveren. Dit argument van de werkgelegenheid komt steevast op de proppen: een duurzame economie zou arbeidsintensiever zijn, en dus meer werkgelegenheid creëren. Hier schuilt echter een adder onder het gras.

Is het immers wel zo simpel? Kan men zomaar de historische tendens omkeren, waarbij het kapitaal massaal arbeid door machines vervangt? De kapitalisten hebben wel degelijk een reden om dat te doen. Op die manier kunnen ze immers de loonkost drukken, en hun winsten verhogen. De hele geschiedenis van het kapitalisme lang zien we dit mechanisme aan het werk, dat grote vooruitgang, maar ook ernstige neveneffecten bracht zoals een toegenomen milieudruk.

Als voorstanders van een groen kapitalisme de omgekeerde beweging willen doorvoeren, en kiezen voor arbeidsintensieve productievormen, moeten ze alle consequenties trekken. Met meer mensen op milieuvriendelijker wijze producten voortbrengen die het kapitalisme spontaan met meer machines zou produceren, dreigt ofwel de winsten van die ‘verantwoorde’ ondernemers aan te tasten, dan wel serieuze druk te zetten op de lonen. Dat is de cruciale vraag: wat zal een groen kapitalisme met een hogere arbeidsintensiteit betekenen voor de verdeling tussen lonen en winsten, in andere woorden, tussen arbeid en kapitaal? Dreigt een toenemende arbeidsintensiteit de winstvoeten niet onder druk te zetten, of omgekeerd, dreigt ze niet gepaard te gaan met een verdere loonmatiging, in het geval de winsten stabiel zouden blijven?  

Volgens de Franse economist Michel Husson is een groen kapitalisme in theorie niet onmogelijk.(1) Er zijn echter twee voorwaarden aan verbonden. Ten eerste veronderstelt het een mondiale instantie die normen oplegt die vreemd zijn aan het ‘spontane’ functioneren van het kapitalisme. Dat is geen evidentie. Wie zal aan het roer staan van zo’n mondiale staat? En ten tweede moet de invoering van ecotaksen, die een groen kapitalisme moeten schragen, gebeuren via een shock die op beslissende wijze de rentabiliteit van de meest vervuilende bedrijven treft. Een langzame invoering ervan dreigt zijn effect te missen.

Het grootste probleem van de overgang naar een ‘groen kapitalisme’ is echter dat er onvermijdelijk een tijdsverschil is tussen het moment dat de ecotaks ingevoerd wordt (met de bijgaande druk op winsten en/of lonen), en de totstandkoming van een nieuw relatief evenwicht, waarbij de winstvoeten na de reorganisaties van de bedrijven opnieuw min of meer stabiliseren binnen een vergroend systeem. Een scenario voor een groen kapitalisme dreigt dus door een periode te moeten gaan waarin de winstvoeten onder druk komen te staan, en men dit zal trachten te compenseren door loonmatigingen.

Voor alles stelt zich dan ook een strategische vraag: met welke bondgenoten zullen de voorstanders van het groene kapitalisme in zee kunnen gaan? De arbeidersbeweging zal zich verzetten tegen verdere loonmatiging, wat weer koren op de molen zal zijn van die groenen die menen dat de vakbeweging hopeloos conservatief is en men dus beter aansluiting zoekt bij ‘verantwoorde ondernemers’.

De ‘New Deal’ van de jaren ’30 en ’40 bracht reële lotsverbetering voor de massa van werkende mensen. Het was echter geen programma ‘van onderuit’, maar een politiek van de staat, waardoor het protest werd gerecupereerd, geïntegreerd in de staat en corporatief gemaakt. Vanaf de jaren ’40 geraakten de syndicale bureaucratieën in staten waar een New Deal of iets soortgelijks werd ingevoerd steeds dieper geïntegreerd in het systeem en de staat. Vakbonden gingen mee de sociale zekerheid organiseren, en de productiviteitsdeals verdedigen naar hun achterban. Sociaal-democratische apparatsjiks werden topfunctionarissen in openbare bedrijven of in sociale zekerheidsinstellingen. Sociaal protest werd van bovenaf corporatistisch gemaakt.

Bepaalde invullingen van de groene New Deal dreigen evenzeer de milieubeweging in te kapselen in het systeem. Ze dreigen integere ecologisten mee te sleuren in de verdediging van een scenario waarin het sociale en het ecologische onmogelijk verzoend kunnen worden. De slogan van de groene New Deal dreigt grote delen van de milieubeweging de facto mee te sleuren in de illusie van een groen kapitalisme. Dat is een draai naar rechts die tot botsingen gaat leiden met andere, sociale verzuchtingen. Daarbij is het nog maar de vraag of de groene New Deal in staat zal zijn de beloften waar te maken. Het groene kapitalisme zal immers evenzeer een economie van groei zijn, zonder democratische controle en ecologisch bewuste planning van wat we wel en niet willen produceren. Er is per definitie geen kapitalisme zonder groei. Zelfs als de groei gedurende een periode te laag wordt, is het al crisis. In de woorden van Michel Husson zal het dan ook waarschijnlijk veeleer om een ‘vergroend’ in plaats van een echt ‘groen’ kapitalisme gaan.

Voor de ecologische linkerzijde is dat de cruciale ideologische en strategische discussie: hoe samen de strijd te voeren voor een reeks eisen die stappen in de goede richting zijn, zonder illusies te hebben in het groene kapitalisme, en dus zonder de band te verliezen met de sociale kwestie, de noodzaak aan grondige herverdeling, de arbeidersbeweging. Rond een heleboel eisen die sommigen in hun groene New Deal-verhaal integreren, kan een brede eenheid ontstaan. Denk maar aan publieke investeringen voor hernieuwbare energie of de isolatie van woningen bijvoorbeeld. Maar dat veronderstelt een ander type bondgenootschap dan dat met ‘verantwoorde ondernemers’.

 

Groen!

In dat opzicht is het interessant om te zien welke positie Groen! inneemt. Deze partij is degene die het hardst inzet op de zogenaamde groene New Deal. In de recente congresteksten wordt het als volgt geformuleerd:

“We willen samen met de bedrijven het voortouw nemen om een ecologische economie te creëren waar duurzaamheid en innovatie centraal staan. Duurzame innovatie zal zorgen voor een drievoudig dividend (sic!) door het creëren van werkgelegenheid (nieuwe markten en jobs), het verbeteren van de gezondheidssituatie (minder vervuilende producten en productie) en het verhogen van de koopkracht (door energiebesparing die de energiefacturen doet dalen). De kern van dit pact kan een Groene New Deal zijn om groene investeringen in de bouw, in de landbouw, in de transportsector, in de chemie... aan te moedigen."

Zoals bij de Groenen wel vaker het geval is, staan hun congresteksten vol lege begrippen die verschillende richtingen kunnen ingaan, en die zowel hun linker- als rechterflank afdekken. De heikele kwesties worden uit de weg gegaan. Het is duidelijk dat de voorstanders van meer samenwerking met bedrijven, die zich binnen Groen! steeds meer roeren en organiseren, hun stempel hebben gedrukt op de congresteksten.

Het klinkt bijna als een geloofsbelijdenis in groen kapitalisme. Groen erkent

“de verdiensten van de markt om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. We erkennen eveneens dat de private sector haar efficiëntie, haar innoverend karakter en welvaartscreërend vermogen ruimschoots bewezen heeft. We geloven in een economie van duurzame projecten, waarin de private sector verder gestimuleerd wordt binnen een groen kader. We willen het vrije initiatief ondersteunen: de ondernemerszin van zelfstandigen en van kleine en grote bedrijven, de experimenten van starters en pioniers, de vele waardevolle activiteiten van sociale en culturele verenigingen.”

De overheid moet het kader creëren, de markt doet de rest. Van de reële functionering van het kapitalisme, met zijn ongebreidelde groei, en de enorme impact van de kapitalistische klasse op de staatspolitiek, heeft Groen! niets begrepen.

Iets na het congres echter lanceerde Groen! als centraal speerpunt de 32-uren week, weliswaar zonder loonsbehoud. Dat zou gecompenseerd worden door een ideologische dada van de partij, het basisinkomen, gefinancierd met een vermogensbelasting. Over de concrete invulling van dergelijke arbeidsduurvermindering zouden we natuurlijk van mening verschillen. Maar het is ongetwijfeld zo dat een brede linkse campagne rond arbeidsduurvermindering en vermogensbelasting een reële dynamiek op gang zou kunnen brengen. Het is zeker en vast erg verdienstelijk van voorzitster Mieke Vogels om precies die elementen op de agenda te zetten. Of het tot reële initiatieven komt op dit terrein is onduidelijk. Mogelijk gaat het vooral om pre-electoraal discours waarmee Groen! tracht te vissen in de ACW-vijver, die van een bekaaide reis terugkomt na de passage van Leterme.

In elk geval zijn dat soort concrete strijdpunten van veel groter belang dan vage ideologische bouwsels zoals de groene New Deal die illusies kunnen opleveren in een groen kapitalisme. Cruciaal is echter dat voor de linkerzijde niets gaat zonder het conflict aan te gaan en te bouwen aan een strijdbare massabeweging, rond eisen waarachter veel ecologisten zich zouden moeten kunnen scharen: de 32-uren week, de nationalisering en reconversie van de energiesector, openbare initiatieven voor de isolatie van huizen, gratis openbaar vervoer, enzovoort. Arbeidsduurvermindering gekoppeld aan herverdeling kan een goed vertrekpunt zijn. Vanuit een ecosocialistisch perspectief is elke strijd die de sociale met de ecologische kwestie verbindt, en de recuperatie van het ecologische thema door ‘groene kapitalisten’ bestrijdt, de moeite waard. Dit is de test voor ecologisten: niet hun ideologische projecties, maar hun standpunt hier en nu ten aanzien van sociaal-ecologische strijd. Aan de voorstanders van de 32-urenweek om het niet bij woorden te laten.

(1) Michel Husson, Climat: les limites du calcul marchand, http://hussonet.free.fr/vsur100f.pdf   

Naar boven